ECLI:NL:GHSGR:2010:BM9995

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.058.515/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van de Poll
  • M. Mink
  • B. Bouritius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad in een familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 2 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage. De man, verzoeker in hoger beroep, had op 2 maart 2010 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van 22 december 2009, waarin de bijdrage voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige was vastgesteld op € 95,- per maand. De man verzocht het hof om de uitvoerbaarheid bij voorraad van deze beschikking te schorsen, omdat hij financieel niet in staat zou zijn om deze bijdrage te voldoen en hij vreesde voor een restitutierisico.

De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 23 maart 2010 een verweerschrift ingediend en betwist dat de man niet in staat is om de maandelijkse bijdrage te voldoen. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 mei 2010 was alleen de advocaat van de vrouw aanwezig, aangezien de man en zijn advocaat hadden aangegeven niet ter zitting te verschijnen.

Het hof heeft overwogen dat schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad alleen mogelijk is indien de tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Dit kan het geval zijn bij een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden beschikking of bij een noodtoestand die na de datum van de beschikking is ontstaan. Het hof heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor een dergelijke misslag of noodtoestand en heeft het verzoek van de man dan ook afgewezen. De behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 2 juni 2010
Zaaknummer : 200.058.515/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-1431
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.N Hermes te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L. Rijsdam te Katwijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 2 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 december 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage, en heeft daarbij een verzoek ex artikel 360 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad gedaan.
De vrouw heeft op 23 maart 2010 een verweerschrift tegen het schorsingsverzoek ingediend.
Bij brief van 12 mei 2010 heeft de advocaat van de man te kennen gegeven dat het verweerschrift geen aanleiding geeft tot een nadere inhoudelijke reactie, dat geen behoefte bestaat aan een mondelinge toelichting en dat de advocaat en de man beiden niet ter zitting zullen verschijnen.
Op 12 mei 2010 is het verzoek mondeling behandeld. Verschenen is de advocaat van de vrouw, die het woord heeft gevoerd.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VAN DE UITVOERBAARHEID BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDEN BESCHIKKING
1. Aan de orde is het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de in hoger beroep bestreden beschikking, voorzover daarbij de door de man aan de vrouw met ingang van 1 maart 2009 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] geboren [in 2002], is bepaald op € 95,- per maand.
2. De man verzoekt de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen totdat het hof een uitspraak in hoger beroep heeft gedaan, althans tot een tijdstip als het hof in goede justitie meent te moeten bepalen.
3. De vrouw bestrijdt het verzoek en verzoekt het hof het verzoek van de man af te wijzen.
4. Ter toelichting op het verzoek stelt de man dat het voor hem financieel onmogelijk is om voormelde bijdrage ten behoeve van de minderjarige te voldoen en dat de man, als hij al in staat zou zijn voormeld bedrag te voldoen, geconfronteerd zou worden met een restitutierisico, zodat hij de uitvoerbaar bij voorraad verklaring onwenselijk acht.
5. De vrouw betwist dat de man niet in staat is om een bedrag van € 95,- per maand te voldoen en zij stelt dat er in hoger beroep waarschijnlijk niet tot de conclusie zal worden gekomen dat de man deze maandelijkse bijdrage niet kan voldoen.
6. Het hof overweegt als volgt. Schorsing van de werking van een uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan slechts plaatsvinden indien tenuitvoerlegging van de desbetreffende uitspraak misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Daarvan kan sprake zijn indien de bestreden beschikking kennelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien er een noodtoestand ontstaat op grond van na dagtekening van de bestreden beschikking voorgevallen of gebleken omstandigheden.
7. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een kennelijke juridische of feitelijke misslag. Evenmin is gesteld of gebleken dat er een financiële of andere noodtoestand is ontstaan of dreigt op grond van na dagtekening van de bestreden beschikking voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden. Ook overigens vormt hetgeen de man heeft gesteld geen aanwijzing voor dreigend misbruik van executiebevoegdheid. Het hof zal dan ook het verzoek van de man afwijzen en als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET VERZOEK TOT SCHORSING
Het hof:
wijst af het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het hoger beroep onder zaaknummer 200.058.514/01 zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Mink en Bouritius, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2010.