ECLI:NL:GHSGR:2010:BN0563

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.049.388 en 200.049.390.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. Husson
  • C. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en verdeling van de gemeenschap na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de echtscheiding is uitgesproken en een kinderalimentatie van € 290,- per maand is vastgesteld voor de minderjarige, geboren in 2005. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie op nihil te stellen, alsook om de gemeenschappelijke boedel bij helfte te verdelen. De vrouw verzet zich tegen het hoger beroep en verzoekt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.

Het hof overweegt dat de man tijdig hoger beroep heeft ingesteld, maar dat hij zijn stellingen met betrekking tot de draagkracht en de behoefte van de minderjarige onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft nagelaten relevante financiële stukken over te leggen, waardoor het hof niet in staat is om zijn draagkracht te beoordelen.

Wat betreft de verdeling van de gemeenschap is het hof van oordeel dat de man niet duidelijk heeft gemaakt welke andere beslissing hij bepleit dan die van de rechtbank. De vrouw heeft in haar verweerschrift geen opmerkingen gemaakt over de verdeling, waardoor dit onderwerp niet aan de orde is gekomen in het proces.

Ten aanzien van het verzoek van de vrouw om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning, heeft het hof vastgesteld dat de vrouw inmiddels over eigen woonruimte beschikt en dat zij geen belang meer heeft bij dit verzoek. Het hof besluit de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen is, en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 26 mei 2010
Zaaknummer : 200.049.388/01 en 200.049.390/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 08-1773
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.J. de Bruin te Rotterdam,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N.A. de Graaff te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 20 november 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 oktober 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 17 februari 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 20 januari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 22 april 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de man, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is een omgangsregeling bepaald tussen de man en na te noemen minderjarige.
Voorts is bepaald dat de vrouw – voor het geval dat samenwonen niet meer mogelijk is – als zij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand de echtelijke woning aan [adres], die aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en de tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, zulks tegen een redelijke vergoeding, welke thans op nihil wordt gesteld.
Tevens is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige dient te voldoen van € 290,- per maand.
De verdeling van de gemeenschap is als volgt vastgesteld:
aan de vrouw is toegedeeld:
- de helft van de inboedelzaken.
aan de man is toegedeeld:
- de helft van de inboedelzaken.
- de echtelijke koopwoning gelegen aan de [adres],
- de op de woning rustende hypotheek bij Achmea Hypotheekbank N.V.
- de aan de hypotheek gekoppelde polis onder nummer [nummer] bij Reaal Levensverzekering N.V.
- de auto, merk Volkswagen.
- de lening bij de Nederlandse Voorschotbank, groot € 12.012,78.
- de lening bij PrimeLine, groot € 3.500,-.
Tot slot is, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de man ervoor dient zorg te dragen dat de vrouw binnen één maand nadat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid bij voormelde hypotheekbank zal zijn ontslagen, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man in gebreke blijft uitvoering te geven aan deze beschikking.
De beschikking is, behalve ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van de minderjarige [minderjarige], geboren [in] 2005 te [geboorteplaats], hierna: de minderjarige, en de verdeling van de gemeenschappelijke boedel.
2. De man verzoekt het hof het hoger beroep ontvankelijk te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen, en te bepalen dat de kinderalimentatie voor de minderjarige op nihil wordt gesteld dan wel op zodanig bedrag als het hof redelijk acht, en te bepalen dat de gemeenschappelijke boedel bij helfte wordt verdeeld.
Het hof begrijpt het petitum van de man als volgt: de man verzoekt het hof hem in zijn hoger beroep ontvankelijk te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen, behalve voor zover het betreft de echtscheiding, en opnieuw beschikkende de kinderalimentatie op nihil te bepalen, de voormalige echtelijke woning aan hem toe te delen, de rest van de gemeenschappelijke boedel bij helfte verdelen en het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de voormalige echtelijke woning af te wijzen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de man in zijn appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans het appel af te wijzen en de bestreden beschikking, behoudens het bepaalde met betrekking tot het gebruik van de echtelijke woning, te bekrachtigen, zonodig met verbetering van de gronden.
4. De man stelt zich op het standpunt dat hij ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De man voert daartoe aan dat hij niet op de hoogte was van de echtscheidingsprocedure nu geen van de betekende stukken hem hebben bereikt. Voorts is de man, wat betreft de inhoud van de beschikking, het niet eens met de gevorderde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de minderjarige en van mening dat hij geen draagkracht heeft om enige alimentatie te betalen. Daarnaast stelt de man dat ten onrechte is overwogen dat hij dient mee te werken aan het ontslag van de vrouw uit hoofdelijkheid, nu dit een aangelegenheid van de bank betreft. Verder stelt de man dat de vrouw de helft van de gemeenschappelijke schulden voor haar rekening dient te nemen en dat de echtelijke woning gemeenschappelijk dient te blijven.
5. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. De man had eerder kennis kunnen nemen van de echtscheidingsprocedure, nu partijen ten tijde van de echtscheidingsprocedure gezamenlijk in de echtelijke woning woonachtig waren. Voorts stelt de vrouw dat de man niet heeft onderbouwd dat de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige minder dan € 290,- bedragen. Verder is de vrouw van mening dat de man in staat is om kinderalimentatie te voldoen, nu hij feitelijk al drie maanden lang geen woonlasten betaalt.
6. Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
7. Nu het gaat om een beschikking aangaande echtscheiding geldt artikel 820 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Blijkens de bestreden beschikking heeft de man in eerste aanleg geen verweerschrift ingediend en is hij niet ter terechtzitting verschenen. Uit de door de man overgelegde stukken volgt dat de bestreden beschikking op 31 juli 2008 en 6 november 2008 niet aan hem in persoon is betekend en dat hij bekend is geworden met de beschikking op 27 augustus 2009 bij brief van mr. De Graaff, zodat op grond van artikel 820 lid 1 Rv door de man hoger beroep ingesteld kon worden tot 27 november 2009. De man is op 20 november 2009 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking en derhalve tijdig.
Behoefte
8. Het hof is van oordeel dat de door de vrouw gestelde behoefte van de minderjarige van
€ 290,- per maand, zoals vastgesteld in de bestreden beschikking, door de man niet voldoende onderbouwd is betwist. Het hof zal dan ook, evenals de rechtbank uitgaan van deze behoefte van de minderjarige.
Draagkracht
9. Het hof is van oordeel dat, nu de man in hoger beroep komt stellende dat hij geen draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te betalen, het op zijn weg had gelegen om zijn stellingen met relevante en recente financiële stukken, te onderbouwen. De man heeft dit nagelaten. Het hof kan op deze wijze de draagkracht van de man niet beoordelen en evenmin beoordelen of de kinderalimentatie te hoog is vastgesteld door de rechtbank. Het hof zal het verzoek van de man in hoger beroep afwijzen.
Verdeling
10. Het hof is van oordeel dat noch uit het appelschrift, noch uit de ter zitting door de raadsman van de man gegeven toelichting duidelijk is geworden welke andere beslissing de man ten aanzien van de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de gemeenschap bepleit. Bij verweerschrift heeft de vrouw dan ook met geen woord gerept over de verdeling en is dit geen onderwerp geweest van het procesdebat. De advocaat van de man heeft, ter gelegenheid van de aan hem geboden tweede termijn ter terechtzitting in hoger beroep om te reageren op de stellingen van de vrouw, bezwaar gemaakt ten aanzien van de bij de bestreden beschikking opgelegde dwangsom, in die zin dat de advocaat van de man het niet redelijk en billijk acht om de vrouw te ontslaan uit haar hypotheekverplichting, nu zij geheel schuldenvrij is. Het hof acht het op de weg van de advocaat van de man liggen om een dergelijke stelling eerder in het debat bij het hof aan de orde te stellen dan bij de laatste gelegenheid – na schorsing van de behandeling en het hervatten daarvan –. Derhalve zal het hof deze toelichting en aanvullende stellingen als strijdig met een goede procesorde buiten beschouwing laten, aangezien deze in een te laat stadium zijn aangevoerd en de vrouw niet meer in gelegenheid is geweest hierop te reageren.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
11. Ten aanzien van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning is het hof gebleken dat de vrouw thans over eigen woonruimte beschikt en dat zij erkent dat zij geen belang meer heeft bij toewijzing van haar verzoek om na de echtscheiding gedurende zes maanden na de beschikking het gebruik te hebben van de echtelijke woning. Het hof zal derhalve dienovereenkomstig beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Husson en Bos, bijgestaan door mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2010.