GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 26 mei 2010
Zaaknummer : 200.056.642/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-8649
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. K.N. Holtrop te Emmeloord,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 11 augustus 2009 in hoger beroep gekomen van beschikking van 13 mei 2009 van de rechtbank Dordrecht en heeft op 28 januari 2010 een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking ingediend.
De vrouw heeft op 19 maart 2010 een verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 16 en 20 april 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De vrouw heeft het hof per faxbericht op 27 april 2010 medegedeeld niet ter terechtzitting aanwezig te zullen zijn.
De man heeft het hof per faxbericht op 27 april 2010 verzocht de zaak op de stukken af te doen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad – onder meer bepaald dat de man met ingang van de dag, waarop deze beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, ten behoeve van de vrouw een alimentatie zal betalen van:
-vóór verkoop echtelijke woning € 850,- per maand, en
-na verkoop echtelijke woning € 1.575,- per maand steeds bij vooruitbetaling te voldoen.
De echtscheidingsbeschikking is op 25 maart 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE UITVOERBAAR BIJ VOORRAADVERKLARING VAN DE BESCHIKKING VAN 13 MEI 2009
1. In geschil is thans de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beschikking van 13 mei 2009, waarbij een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna: partneralimentatie) is bepaald.
2. De man verzoekt te bepalen dat de bestreden beschikking (het hof begrijpt: de bepaalde uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking) op het punt van de partneralimentatie voorlopig wordt geschorst totdat een nieuwe beslissing is gegeven.
3. In haar verweerschrift bestrijdt de vrouw het beroep en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad subsidiair zekerheidsstelling door de vrouw althans dit verzoek af te wijzen. In haar faxbericht van 27 april 2010 heeft de vrouw medegedeeld zich te refereren aan het oordeel van het hof.
4. De man stelt dat zijn inkomen door een wijziging van omstandigheden niet langer toereikend is om de partneralimentatie te voldoen. Hij stelt zijn scheepvaartonderneming te hebben moeten beëindigen en thans via een uitzendbureau in loondienst te werken en een wisselend inkomen te hebben, van gemiddeld € 817,- per week bruto. Ten slotte stelt de man dat de aflossing op de schuld aan [crediteur] van € 400,- per maand voor zijn rekening komt.
5. De vrouw stelt dat geen sprake is van een juridische of feitelijke misslag of een noodtoestand, althans dat de man dit niet heeft aangetoond. De vrouw stelt voorts dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn belang bij schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beslissing zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw bij de uitvoerbaarheid daarvan. Dat er een restitutierisico bestaat is volgens de vrouw onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een noodtoestand. Voorts stelt de vrouw dat de draagkrachtvermindering van de man aan hemzelf is te wijten omdat hij er voor heeft gekozen de onderneming te verkopen. De vrouw betwist dat met de schuld aan [crediteur] rekening dient te worden gehouden, evenals met de hypotheekrente en de door de man aangevoerde overige schulden.
6. Het hof overweegt als volgt. Schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan slechts plaatsvinden indien tenuitvoerlegging van de betreffende uitspraak misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Daarvan kan sprake zijn indien de bestreden beschikking kennelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of er een noodtoestand ontstaat op grond van na de dagtekening van de bestreden beschikking voorgevallen of gebleken omstandigheden.
7. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de situatie waarin de man verkeert drastisch gewijzigd is ten opzichte van de situatie ten tijde van de behandeling van de zaak in eerste aanleg. Het standpunt van de vrouw dat de man zijn schip vrijwillig verkocht heeft, passeert het hof, omdat de man naar het oordeel van het hof, met name door middel van de op 20 april 2010 ingekomen stukken van de man die niet door de vrouw zijn betwist, voldoende heeft onderbouwd dat deze keuze, gelet op zijn financiële situatie onafwendbaar leek. Het hof passeert het standpunt van de vrouw dat de man als kapitein op de binnenvaart meer zou kunnen verdienen, omdat de vrouw haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd, nog daargelaten de vraag of de man zich als kapitein in loondienst op andermans schip een inkomen zal kunnen verwerven dat ligt op het niveau van het inkomen dat hij als kapitein op zijn eigen schip had.
8. Het hof heeft op basis van de gewijzigde situatie de draagkracht van de man herberekend. Het hof gaat daarbij uit van het, door de vrouw niet betwiste, inkomen van de man van € 42.484,- bruto per jaar, de door de rechtbank in aanmerking genomen lasten van de man, behoudens de post ‘ongevallen- en arbeidsongeschiktheidsverzekering’ van € 6,- per maand en de post ‘kosten premies / pensioenvoorzieningen’ van € 342,- per maand, daar de man deze kosten niet meeneemt in zijn, in hoger beroep, ingebrachte draagkrachtberekening. Het hof gaat uit van de door de man opgevoerde kosten eigen woning, neemt de aflossing op de schuld aan [crediteur] van € 400,- per maand en de door de man opgevoerde werkelijke verwervingskosten van € 530,- per maand in aanmerking daar de vrouw deze kosten niet of onvoldoende heeft betwist. Het hof komt tot het voorlopige oordeel dat de man thans geen partneralimentatie kan voldoen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake is van een noodtoestand. Het hof zal het verzoek van de man derhalve toewijzen.
schorst, met ingang van heden, de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking voor zover het betreft de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud;
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het hoger beroep onder zaaknummer 200.040.395 zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Van Leuven en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2010.