GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 juni 2010
Zaaknummer : 200.041.912
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-689
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.N.R. Nasrullah te Rotterdam,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. V. Vos te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 27 augustus 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 28 mei 2009.
De moeder heeft op 19 november 2009 een verweerschrift ingediend.
De vader heeft bij brief van 7 oktober 2009, ingekomen bij het hof op 8 oktober 2009, de stukken van de eerste aanleg overgelegd. Voorts zijn bij het hof van de zijde van de vader op 10 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 11 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 25 maart 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door mr. Tetteroo, een kantoorgenoot van zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de tussenbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2008.
Bij laatstgenoemde beschikking is onder meer de behandeling van de zaak voor zover het betreft het verzoek tot het vaststellen van een kinderbijdrage pro forma aangehouden tot 1 januari 2009, teneinde de vader in de gelegenheid te stellen de voor de berekening van de draagkracht van de vader benodigde financiële gegevens in het geding te brengen.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de vader met ingang van 7 maart 2008 aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige [kind] zal uitkeren € 300,- per maand. De beschikking is te dien aanzien uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van de minderjarige [naam kind], geboren te [geboorteplaats] [in 1994], hierna: [kind].
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de oorspronkelijke verzoeken van de moeder af te wijzen. Het hof begrijpt het verzoek van de vader, gezien de inhoud van het appelschrift, aldus dat de vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de daarin bepaalde kinderalimentatie en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een kinderalimentatie van € 300,- per maand subsidiair enige kinderalimentatie af te wijzen.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, met veroordeling van de vader in de proceskosten.
4. In zijn appelschrift stelt de vader dat de behoefte van [kind] niet nader is onderbouwd dan met de redelijkheid en billijkheid. Voor zover dit al zo zou zijn, gaat deze stelling niet meer op nu door de moeder in hoger beroep bij brief van 12 maart 2010 een overzicht van de kosten van [kind] is overgelegd. De totale kosten komen uit op een bedrag van € 744,14 per maand. Ter zitting van het hof heeft de vader, nadat hij aanvankelijk slechts de post vakantie had betwist, uitdrukkelijk verklaard dat het hof kan uitgaan van voornoemd bedrag aan kosten voor [kind].
De stelling van de moeder, dat de helft van de kosten van [kind] voor haar rekening komt, is door de vader niet betwist. Nu aldus door de vader niet langer gemotiveerd wordt weersproken dat behoefte bestaat aan de door de moeder gevraagde bijdrage in de kosten van [kind] van € 300,- per maand en dit derhalve vaststaat, zal het hof beoordelen of de draagkracht van de vader een dergelijke bijdrage toelaat.
5. De vader stelt dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om de door de rechtbank bepaalde kinderalimentatie van € 300,- per maand te voldoen, hetgeen door de moeder wordt betwist.
6. Het hof stelt voorop dat, nu door de vader is erkend dat hij al jaren achtereen als zelfstandig ondernemer werkzaam is, het hof ook voor de vader de maatstaf hanteert dat hij de financiële gegevens betreffende zijn onderneming over de laatste drie boekjaren in het geding dient te brengen. De vader heeft alleen over het jaar 2008 stukken overgelegd, en wel een belastingaangifte 2008. De vader biedt hiermee onvoldoende inzicht in zijn inkomsten, ook voor het jaar 2008. Immers, bij de belastingaangifte zijn niet overgelegd een jaarrekening en de definitieve aanslag, zodat de juistheid van de in de aangifte opgenomen cijfers op geen enkele wijze kan worden geverifieerd. Bovendien vindt het hof het in de belastingaangifte opgenomen jaarinkomen van € 8.400,- bruto volstrekt ongeloofwaardig. Daarbij komt dat de vader zich in eerste aanleg op het standpunt heeft gesteld dat hij zwarte verdiensten had.
7. Nu de vader niet heeft aangetoond dat zijn draagkracht ontoereikend is om de door de rechtbank bepaalde bijdrage van € 300,- per maand te voldoen en hij tegen de ingangsdatum van deze bijdrage geen grief heeft gericht, zal het hof de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
8. De moeder heeft verzocht de vader te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten. Uit de toelichting van de moeder bij haar verzoek begrijpt het hof dat het verzoek van de moeder ziet op de door haar gemaakte kosten van het geding in hoger beroep. In het feit dat de vader noch in eerste aanleg noch in hoger beroep de voor een goede beoordeling van zijn draagkracht relevante bescheiden in het geding heeft gebracht, ziet het hof aanleiding het verzoek van de moeder toe te wijzen.
9. Derhalve wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de vader in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de moeder tot deze uitspraak begroot op € 2.050,-, gespecificeerd als volgt:
- € 1.788,- salaris advocaat
- € 196,50 in debet gesteld griffierecht,
in totaal derhalve € 1.984,50, te betalen aan de griffier van dit hof, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv;
- € 65,50 niet in debet gesteld griffierecht,
te betalen aan de moeder.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Bouritius en Mertens- de Jong, bijgestaan door mr. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2010.