GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 7 juli 2010
Zaaknummer : 200.060.169.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-4831
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.M. Schouten te [woonplaats],
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
1. de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
vestiging Den Haag,
kantoor houdende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg;
2. de heer en mevrouw [namen pleegouders],
beiden wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 18 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 december 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De raad heeft op 27 mei 2010 een verweerschrift ingediend.
Op 2 juni 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, namens de raad mevrouw M. Versteeg, en namens Jeugdzorg mevrouw S. Stiefelhagen, voogd, en mevrouw J. Brouwers en mevrouw I. Yasar, beiden stagiaire. De pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad - de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige [naam minderjarige], geboren te [woonplaats] [in] 2004, hierna: de minderjarige. Voorts is Jeugdzorg benoemd tot voogdes over de minderjarige.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de ontheffing van de moeder van het gezag over de minderjarige, de woonplaats van de minderjarige en de omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, primair en subsidiair, haar te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige en de benoeming van Jeugdzorg tot voogdes te beëindigen. Voorts verzoekt de moeder primair de woonplaats van de minderjarige bij haar te bepalen, subsidiair bij haar ouders, en meer subsidiair Jeugdzorg te gelasten de omgang tussen haar en de minderjarige op te voeren van aanvankelijk één maal per week gedurende een hele dag tot iedere week een weekend van vrijdagmiddag tot en met maandagochtend.
3. De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder heeft voor het eerst in hoger beroep verzocht de woonplaats van de minderjarige te wijzigen en de omgangsregeling tussen haar en de minderjarige uit te breiden. Voorts heeft de moeder voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de voogdij van de minderjarige bij haar grootouders te bepalen indien de ontheffing van het ouderlijk gezag in stand blijft. Naar het oordeel van het hof kunnen dergelijke verzoeken, gelet op het bepaalde in artikel 362 juncto 282 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan. De moeder kan derhalve in zoverre niet worden ontvangen in haar hoger beroep. Hieruit volgt dat thans nog uitsluitend in geschil is de ontheffing van de moeder van het gezag over de minderjarige.
Ontheffing van het gezag.
5. De moeder stelt in hoger beroep, kort weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. Voorts stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij ondanks intensieve hulpverlening onvoldoende verbetering heeft kunnen brengen in haar pedagogische vaardigheden waardoor zij niet in staat is voldoende stabiliteit en veiligheid te bieden. Eveneens heeft de rechtbank volgens de moeder ten onrechte overwogen dat zij niet kan voldoen aan de behoefte aan opvoeding, rust en stabiliteit die de minderjarige nodig heeft. Tot slot stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte geoordeeld heeft dat er sprake is van een uitzonderingssituatie zoals bedoeld in artikel 1:268 lid 2, aanhef en onder a, BW.
Ter onderbouwing van haar stellingen voert de moeder aan dat de rechtbank het oordeel heeft gebaseerd op hetgeen uit het raadsrapport en ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het rapport bevat volgens de moeder veel onjuistheden waardoor zij in een kwaad daglicht wordt gesteld. De moeder stelt dat er geen gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden omdat het verslag van sommige informanten niet objectief was en andere informanten zich positief over haar hebben uitgelaten. Aangezien de raad onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan heeft de moeder ter terechtzitting van het hof betoogd dat er geen aanwijzingen zijn voor zo’n ingrijpende beslissing als ontheffing van het gezag, mede vanwege het feit dat de moeder zich positief ontwikkelt. Zij neemt deel aan een Wajong-traject (een traject waarbij ze vier dagen werkt en één dag in de week naar school gaat), haar ex-partner is uit beeld, de relatie met haar ouders is weer hersteld en zij heeft inmiddels zelfstandige woonruimte (een drie-kamerwoning). De moeder stelt dat het in het belang van de minderjarige is dat hij wordt verzorgd en opgevoed door zijn eigen moeder en de minderjarige op zijn beurt wil ook graag bij haar zijn, reden waarom hij volgens de moeder steeds vraagt wanneer hij weer bij haar mag wonen.
6. In het verweerschrift heeft de raad naar voren gebracht dat conform het beleid onderzoek is verricht waarbij naast de ouders een viertal informanten is betrokken. De informatie van de informanten is gefiatteerd en er mag derhalve op worden vertrouwd dat die informatie juist is.
De moeder is volgens de raad ruimschoots in de gelegenheid gesteld om op het conceptrapport van de raad te reageren en de termijn voor inzage van dat rapport is zelfs met een week verlengd. De moeder had toegezegd te zullen reageren na overleg met haar advocaat maar een reactie is uitgebleven. De raad is er dan ook van uitgegaan dat de moeder zich kon verenigen met de inhoud van het rapport van de raad. Hetgeen de moeder in hoger beroep naar voren heeft gebracht kan volgens de raad niet tot een andere conclusie leiden. De raad handhaaft de conclusies uit het rapport.
Er is volgens de raad sprake van een langdurige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zonder reëel perspectief op terugplaatsing. Het belang van de minderjarige is het meest gediend bij continuïteit en ongestoorde hechting in zijn huidige opvoedingssituatie. Tijdens de ondertoezichtstelling is geconstateerd dat de moeder blijvend ongeschikt en onmachtig is om de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich te nemen, aangezien de moeder nog steeds kampt met persoonlijke problematiek, haar leefomstandigheden onvoldoende op orde heeft en ondanks intensieve hulpverlening haar pedagogische vaardigheden niet heeft verbeterd. Voor de minderjarige moet er, als gevolg van zijn belaste en instabiele voorgeschiedenis, duidelijkheid komen over zijn opvoedingsperspectief. Een ontheffing van het gezag draagt hieraan bij en zorgt voor rust en duidelijkheid voor alle partijen. De minderjarige is aan de pleegouders gehecht en ontwikkelt zich positief.
Ter zitting van het hof heeft de raad gepersisteerd bij het verzoek tot ontheffing mede gelet op het belaste verleden van de minderjarige en het feit dat er thans sprake is van een stabiele opvoedsituatie.
7. Jeugdzorg erkent dat de moeder zeer betrokken is op de minderjarige en dat zij een sterke band met hem heeft maar dat neemt volgens Jeugdzorg niet weg dat er in de thuissituatie van de moeder niets is veranderd. De moeder komt nog steeds in aanraking met de politie, is niet op een afspraak gekomen omdat ze in detentie zat, heeft een taakstraf nog niet volbracht en de steekpartij waarbij haar (ex)partner betrokken was, is in onderzoek en zal uitmonden in een strafzaak. Voor de moeder wordt intensieve hulp geadviseerd. Volgens Jeugdzorg komt moeder afspraken vaak niet na en mede vanwege het feit dat de minderjarige inmiddels twee keer ontvoerd is geweest en reeds drie keer eerder bij de moeder is teruggeplaatst zonder resultaat, is ook Jeugdzorg de mening toegedaan dat er in het belang van de minderjarige duidelijkheid moet zijn omtrent zijn opvoedingsperspectief.
8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:268 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ontheffing van het gezag niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet. Ingevolge het tweede lid, aanhef en sub a lijdt deze regel uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
9. Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige af te wenden. Het hof verenigt zich in zoverre met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof is van oordeel dat het voor de minderjarige van belang is dat hij duidelijk krijgt omtrent zijn opvoedingsperspectief. Het risico dat de ontwikkeling van de minderjarige stagneert bij wederom een terugplaatsing acht het hof groot, mede gezien de hechting aan de pleegouders. Omdat voor het hof vast is komen te staan dat de moeder haar leven nog steeds niet op orde heeft, zou een vierde terugplaatsing van de minderjarige het onaanvaardbare risico van wederom een wijziging in de verblijfplaats van [de minderjarige] met zich kunnen brengen met alle gevolgen vandien. Uit het feit dat de minderjarige met enige regelmaat aan de moeder vraagt wanneer hij weer bij haar mag wonen blijkt dat de jaarlijkse verlengingen van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onzekerheid en spanningen in het leven van de minderjarige brengen die er niet langer behoren te zijn, mede gezien het feit dat er op grond van de gebeurtenissen in het verleden geen perspectief is tot terugplaatsing. Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
10. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar overige verzoeken.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Kamminga en Van Wijk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2010.