GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 7 juli 2010
Zaaknummer : 200.053.705.01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 09-355
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.H. de Milliano-Machielse te Katwijk,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. Th.Th.M.L. Boersema te Maassluis.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 12 januari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 oktober 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 24 februari 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 5 februari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 21 mei 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door mr. Dikkers, kantoorgenoot van haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, die € 4.025,03 per maand beliep met ingang 17 februari 2009 vastgesteld op een bedrag van € 767,- per maand en met ingang 1 januari 2010 op nihil gesteld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna: partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en opnieuw beschikkende te bepalen dat de door de man te betalen partneralimentatie van € 767,- per maand ingaat per 1 juni 2008 en eindigt op 31 december 2009.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het appel van de man af te wijzen, althans de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn appel.
4. In zijn eerste en enige grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de datum waarop de man € 767,- per maand aan partneralimentatie dient te voldoen, op 17 februari 2009 heeft gesteld, onder de overweging dat de vrouw vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een eventuele wijziging van de alimentatieverplichting.
5. De vrouw betwist het standpunt van de man. Zij stelt dat zij er steeds vanuit is gegaan dat de alimentatieverplichting van de man tot 2012 zou doorlopen en dat zij geen rekening heeft kunnen houden met een beëindiging met terugwerkende kracht. Voorts stelt de vrouw dat de man er steeds rekening mee heeft kunnen houden dat de vrouw niet akkoord ging met een wijziging van de alimentatie.
6. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de man de vrouw in mei 2008 op de hoogte heeft gesteld van zijn voornemen per juni 2008 de voldoening van de partneralimentatie te staken dan wel te verminderen, daar hij die maand met pensioen zou gaan en zijn inkomen drastisch zou verminderen. Dit is niet weersproken door de vrouw. Voorts is gebleken dat daarop tussen partijen een discussie is ontstaan omtrent de voorgenomen staking dan wel verlaging van de alimentatiebetalingen door de man. Ter terechtzitting heeft de man desgevraagd verklaard te hebben gewacht met het indienen van een verzoekschrift tot wijziging van de partneralimentatie omdat hij in de veronderstelling was dat, wanneer het pensioen verevend was, de zaak met betrekking tot de partneralimentatie afgerond zou zijn en partijen er overigens samen uit zouden kunnen komen.
7. Het hof is van oordeel dat, nu de vrouw sinds mei 2008 op de hoogte was van het voornemen van de man de alimentatiebetalingen te staken, zij er rekening mee had dienen te houden dat de wijziging van de alimentatieverplichting van de man met terugwerkende kracht zou kunnen worden vastgesteld. Anderzijds had de man in afwachting van het verloop van de onderhandelingen gezien de verlaging van zijn inkomen op een eerder tijdstip een verzoek tot verlaging van zijn alimentatieverplichting kunnen indienen. Het hof neemt overigens in aanmerking dat de beslissing van de rechtbank om de alimentatie te verlagen van € 4.025,03 per maand naar € 767,- per maand voor de vrouw zeer ingrijpend is.
De conclusie is, dat het voor de vrouw te bezwaarlijk is om een eerdere ingangsdatum te bepalen. Dit brengt mee, dat het hoger beroep faalt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Dusamos en Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2010.