ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2001

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.038.711
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. Kamminga
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 7 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de gezags- en omgangsregeling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige was vastgesteld en een omgangsregeling was bepaald. De moeder trok haar hoger beroep in voor wat betreft de gezagsvoorziening, waardoor zij in dat opzicht niet-ontvankelijk werd verklaard. De vader, verweerder in hoger beroep, had verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De moeder was van mening dat de omgangsregeling niet in het belang van de minderjarige was, vooral omdat de vader's huidige partner de zorg voor de minderjarige op zich nam tijdens de omgangsperiodes. Het hof oordeelde dat de moeder niet aannemelijk had gemaakt dat deze situatie schadelijk was voor de minderjarige. Het hof nam de gronden van de rechtbank over en concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De moeder had aanvankelijk aangegeven dat zij het hoger beroep ten aanzien van de omgang wenste in te trekken, maar handhaafde dit later, omdat zij bezorgd was over de verzorging van de minderjarige door de vader en zijn partner.

Uiteindelijk besloot het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder om een onderzoek door de raad niet te honoreren, aangezien dit niet noodzakelijk werd geacht voor de beslissing. De uitspraak benadrukte dat de vader vrij is in de invulling van de omgangsregeling, zolang dit in het belang van de minderjarige is. De beslissing werd genomen door de rechters M. de Haan-Boerdijk, A. Kamminga en J. van Wijk, en werd uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 7 juli 2010
Zaaknummer : 200.038.711/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 07-3011
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.L. Kuit te Rotterdam
tegen
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G.F. van den Ende te Rotterdam.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
Regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 9 juli 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 april 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 21 september 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 10 augustus 2009 en 21 mei 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 9 april 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 2 juni 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. A.L. Kuit en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.F. van den Ende. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. Ter zitting is de moeder bijgestaan door een tolk in de Turkse taal, mevrouw S. Cihangir.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de minderjarige [naam], geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige) belast en is bepaald dat de vader de minderjarige bij zich mag hebben één weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede minimaal drie aaneengesloten weken in de zomervakantie en minimaal één week tijdens de kerstvakantie. Voorts is de verklaring van toestemming van de moeder voor de afgifte van een paspoort voor de minderjarige vervangen door de verklaring van toestemming van de rechter.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil waren het gezag en de omgang met betrekking tot de minderjarige.
2. In zijn faxbericht van 21 mei 2010 heeft de advocaat van de moeder aan het hof meegedeeld dat de moeder zich niet langer verzet tegen het feit dat partijen beiden met het gezag zijn belast. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de moeder het hoger beroep voor wat betreft de gezagsvoorziening ingetrokken. Deze intrekking heeft tot gevolg dat, nu de door de moeder hieromtrent aangevoerde grieven niet meer kunnen worden onderzocht, zij in haar hoger beroep dienaangaande niet meer kan worden ontvangen. De moeder dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. De moeder heeft, voor zover thans nog van belang, in haar appelschrift verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de omgangsregeling betreft en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de vader omtrent de omgangsregeling alsnog af te wijzen.
4. De vader heeft het beroep van de moeder gemotiveerd weersproken. Hij heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. In haar appelschrift heeft de moeder aangevoerd dat zij het niet eens is met de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. De vader heeft volgens haar aanvankelijk, sinds het uiteengaan van partijen, geen enkele interesse getoond in het wel en wee van de minderjarige. Zowel bij de minderjarige als bij haar moeder zijn er, als gevolg van het verbreken van de relatie tussen de ouders, problemen ontstaan die een omgangsregeling in de weg staan. Omgang zou in een beperktere vorm dan thans is vastgelegd moeten plaatsvinden. Volgens de moeder is een onderzoek door de raad noodzakelijk. De advocaat van de moeder heeft in zijn faxbericht van 21 mei 2010 aan het hof meegedeeld dat de moeder zich niet meer verzet tegen de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige van één weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en dat het hoger beroep zich enkel nog richt tegen de vakantieregeling. Ter zitting heeft de moeder aangevoerd dat zij aanvankelijk het hoger beroep ten aanzien van de omgang wenste in te trekken, doch dat de minderjarige in de afgelopen periode tijdens de omgangsperiode in de winkel van de vader verbleef hetgeen de moeder niet in het belang van de minderjarige acht. Mitsdien wenst de moeder het hoger beroep ten aanzien van de omgang in zijn geheel te handhaven. In de visie van de moeder laat de (lichamelijke) verzorging van de minderjarige door de vader te wensen over; zij heeft de indruk dat de vader niet goed met de gezondheidsproblemen van de minderjarige kan omgaan. Bovendien heeft zij er bezwaar tegen dat op het moment dat de minderjarige bij de vader verblijft, de omgangscontacten worden ingevuld door zijn huidige partner.
6. De vader betwist dat hij geen interesse heeft getoond in de minderjarige. De omgangsregeling tussen hem en de minderjarige verloopt goed. De omgangsregeling zoals die er nu is wordt nagekomen waarbij de minderjarige een goed contact met haar vader opbouwt. Iedere noodzaak voor een onderzoek door de Raad ontbreekt.
7. Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist als gedaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne, nu er in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangedragen die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. Ter terechtzitting heeft de moeder desgevraagd aangegeven dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling kan worden gehandhaafd. Het aanvankelijk ter zitting door de moeder gedane verzoek om een omgangsregeling vast te stellen van zaterdagavond tot zondagavond, zal het hof mitsdien passeren. Aan het bezwaar van de moeder dat de minderjarige in de weekenden dat zij bij de vader verblijft, verzorgd zal worden door zijn huidige partner gaat het hof voorbij nu de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit niet in het belang van de minderjarige zou zijn. Het hof merkt daarbij op dat de vader vrij is in de manier waarop hij de omgangsregeling wenst in te vullen. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader is het hof voorts niet gebleken dat de omgang tussen de vader en de minderjarige alsmede de vakanties in Turkije niet in belang van de minderjarige zouden zijn.
8. Uit het bovenstaande volgt dat de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen dient te worden bekrachtigd. Het hof acht het niet noodzakelijk om een onderzoek door de raad te laten verrichten, zoals door de moeder is verzocht, nu een onderzoek door de raad niet geïndiceerd is voor de te nemen beslissing.
9. Mitsdien moet als volgt worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover het de gezagsvoorziening betreft;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Kamminga en Van Wijk, bijgestaan door mr. Berkelaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2010.