ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2118

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-002871-09
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor schennis van de eerbaarheid op een openbare plaats

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 7 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de verdachte voor schennis van de eerbaarheid. De verdachte was eerder door de politierechter veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 40 uur, na een incident op 7 oktober 2008 te Noordwijk, waar hij zich op een parkeerplaats aan de Provincialeweg (N206) opzettelijk oneerbaar had gedragen. De verdachte had bij de politie verklaard dat hij zich regelmatig op deze manier gedroeg en dat voorbijgangers dit konden zien. De aangever had opgemerkt dat de verdachte een grijze integraalhelm droeg en dat hij op een motor met een specifiek kenteken reed. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte zijn eerdere verklaringen herhaald en volhard in zijn stelling dat hij de enige gebruiker van de motor was.

Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de aangever zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan schennis van de eerbaarheid. Het hof verwierp het verweer van de raadsvrouw van de verdachte, die betoogde dat de verklaringen van de verdachte niet relevant waren voor het feitencomplex. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De strafmotivering hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur, met een proeftijd van 2 jaar, en werd bepaald dat de taakstraf niet ten uitvoer zou worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002871-09
Parketnummer: 09-525011-09
Datum uitspraak: 7 april 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 27 mei 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1946,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 24 maart 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 oktober 2008 te Noordwijk zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten (een parkeerhaven aan) de Provincialeweg (N206), met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uren, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gevoerd verweer
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 24 maart 2010, overeenkomstig haar pleitnota, bepleit dat de verklaringen van de verdachte, afgelegd bij de politie op 9 december 2008 en ter terechtzitting in eerste aanleg op 27 mei 2009, geen betrekking hebben op het feitencomplex dat plaatsvond op de parkeerplaats langs de N206 bij de afrit Noordwijk op 7 oktober 2008.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft bij de politie op 9 december 2008 verklaard dat hij zich weleens staat af te trekken op een parkeerplaats naast de N206 en dat het kan voorkomen dat voorbijgangers dat zien. Hij heeft verder verklaard dat hij geil wordt als hij motor rijdt en dat hij sinds een half jaar met enige regelmaat zich staat af te trekken. De aangever heeft bij de politie op 28 oktober 2008 verklaard dat de desbetreffende motorrijder onder andere een grijze integraalhelm droeg en dat de motor nummer [KENTEKEN] als kenteken had. De verdachte heeft zowel bij de politie op 9 december 2008 als ter terechtzitting in hoger beroep van 24 maart 2010 verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode een grijze integraalhelm droeg, dat voornoemd kenteken het kenteken van zijn motor is en dat in voornoemde periode niemand anders op deze motor heeft gereden. Het hof is - gelet op het hiervoor overwogene - van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen dat het de verdachte is geweest, die zich op 7 oktober 2008 op de tenlastegelegde wijze en plaats schuldig heeft gemaakt aan schennis van de eerbaarheid. Derhalve verwerpt het hof dit verweer.
Tevens heeft de raadsvrouw betoogd dat de verklaring van de verdachte ten overstaan van de politie op 9 december 2008 niet kan bijdragen aan het bewijs, omdat de verdachte aanvankelijk als getuige is gehoord zonder dat hem de cautie is gegeven en dat hij pas in de loop van het verhoor als verdachte is aangemerkt.
Het hof verwerpt ook dit verweer. Het hof is van oordeel dat uit het proces-verbaal van bedoeld verhoor blijkt dat aan de verdachte, als getuige, eerst is gevraagd wie de gebruiker is van de motor waarvan het kenteken op zijn naam staat. Deze vraag is redelijk, nu slechts de feitelijke gebruiker van de motor op 7 oktober 2008 als verdachte van het feit op deze datum, waarvan aangifte is gedaan, kan worden aangemerkt. Pas toen uit het antwoord van de verdachte bleek dat alleen hij de gebruiker van de motor was, kon hij als verdachte aangemerkt worden en is hem dienovereenkomstig de cautie gegeven. Deze gang van zaken is niet onjuist en er bestaat geen grond om de verklaring op enig onderdeel buiten beschouwing te laten. Overigens heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep herhaald dat hij in de periode rond 7 oktober 2008 als enige op de motor reed.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 07 oktober 2008 te Noordwijk zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten (een parkeerhaven aan) de Provincialeweg (N206), met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op: Schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats voor het openbaar verkeer bestemd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid. Dergelijk gedrag wordt in het algemeen als onfatsoenlijk en aanstootgevend beschouwd.
Het hof heeft bij de strafoplegging meegewogen dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep doordrongen lijkt van het feit dat hij dergelijk gedrag in de toekomst nooit meer zal vertonen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 239 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 20 (twintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Beveelt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, mr. S.A.J. van 't Hul en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. S. Zamani. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 april 2010.