GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 juni 2010
Zaaknummer : 200.043.902/01
Rekestnr. rechtbank : 09-135
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G. Crawfurd te Rotterdam,
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de moeder],
wonende op een onbekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
2. Stichting Bureau Jeugdzorg,
kantoorhoudende te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
3. [naam en naam],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 9 september 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 juni 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De raad heeft op 4 december 2009 een verweerschrift ingediend.
Jeugdzorg heeft op 1 december 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 9 oktober 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 19 mei 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en namens de raad: mevrouw [naam] en mevrouw [naam]. Namens Jeugdzorg is verschenen: mevrouw [naam]. De moeder noch de pleegouders zijn verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn - uitvoerbaar bij voorraad - de vader en de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige: [naam], geboren [in] 2000 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), en is Jeugdzorg benoemd tot voogdes over de minderjarige.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarige.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (het hof begrijpt:) het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
3. De raad bestrijdt het beroep.
4. Jeugdzorg bestrijdt eveneens het beroep.
5. De vader is van mening dat de rechtbank ten onrechte de omstandigheid dat zowel de minderjarige als de pleegouders ernstig behoefte hebben aan duidelijkheid over en rust ten aanzien van de verblijfsituatie van de minderjarige heeft aangrepen om de ouders te ontheffen van het gezag. Niet staat vast dat de minderjarige niet terug kan keren en op termijn bij de vader kan worden geplaatst. Er is onvoldoende onderzocht of er een onveilige hechting heeft plaatsgevonden of dat er problematische aspecten zijn voorgevallen in de hechting. De minderjarige is op een leeftijd dat er reden te meer is te bezien of en zo ja, hoe en binnen welke termijn hij eventueel kan terugkeren. Te meer nu ook de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van algemene ongeschiktheid van de vader. De vader is dan ook van mening dat de bestreden beschikking vernietigd moet worden.
6. De raad acht het in het belang van de minderjarige dat er duidelijkheid bestaat over zijn opvoedings- en ontwikkelingsperspectief. De maatregel van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing brengt teveel onrust en spanning mee voor de minderjarige. De mogelijkheid tot hereniging met de vader en de onzekerheid hieromtrent kunnen het hechtingsproces in het pleeggezin verstoren, hetgeen een niet gerechtvaardige inbreuk maakt op het recht van de minderjarige op respect van het tussen hem en de pleegouders ontstane familie- en gezinsleven. De bestreden beschikking moet volgens Jeugdzorg dan ook bekrachtigd worden.
7. Jeugdzorg vindt zekerheid over de continuïteit van de verblijfplaats noodzakelijk voor de minderjarige om zich veilig te voelen. Van mogelijke plaatsing bij de vader kan geen sprake zijn. Ook Jeugdzorg is van mening dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden.
8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:266 Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen worden ontheven, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet. Ontheffing kan niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, tenzij zich één van de uitzonderingen van artikel 1:268 lid 2 BW voordoet. Nu de vader zich in de onderhavige zaak verzet, ligt ter toetsing aan het hof voor de vraag of er gegronde vrees bestaat dat, na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden of na een uithuisplaatsing van meer dan één jaar en zes maanden, deze maatregel – door de ongeschiktheid of onmacht van de vader om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of van de gezondheid van het kind weg te nemen.
9. Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat niet is gebleken dat er gegronde vrees bestaat dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, door de ongeschiktheid of onmacht van de vader, onvoldoende zijn om een bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarige af te wenden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
10. Bij beschikking van dit hof van 16 augustus 2006 is bepaald dat het gezag over de minderjarige aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt. De ouders, de raad en Jeugdzorg waren het er toen over eens dat het in het belang van de minderjarige was dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast zouden worden. De raad en Jeugdzorg zijn thans van mening dat het belang van de minderjarige vergt dat de vader (en de moeder) wordt ontheven van zijn gezag. Het hof is echter van oordeel dat onvoldoende feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken, waaruit de noodzaak tot een gedwongen ontheffing van de vader van het gezag over de minderjarige blijkt. Dat de vader ongeschikt of onmachtig is om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, is het hof onvoldoende gebleken. De vader verzet zich niet tegen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige, en zijn verblijf in het pleeggezin. De vader heeft sinds 2003 een bezoekregeling met de minderjarige en houdt zich stipt aan de gemaakte afspraken. Het contact tussen de vader en de minderjarige verloopt volgens Jeugdzorg goed; gebleken is dat de vader niet belastend is voor de minderjarige. Dat de omgang met de vader begeleid plaatsvindt, heeft te maken met de gedragsproblemen van de minderjarige en derhalve niet met de vader. Het hof is voorts gebleken dat de minderjarige zich in het pleeggezin goed en leeftijdsadequaat ontwikkelt. Het hof acht het weliswaar aannemelijk dat de minderjarige kwetsbaar is, maar dat hij op dit moment lijdt aan een reactieve hechtingsstoornis, is onvoldoende door de raad onderbouwd. Dat de jaarlijkse verlenging van de maatregel van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing veel onrust en spanning bij de minderjarige teweegbrengt, acht het hof dan ook onvoldoende aannemelijk geworden. De positie van de minderjarige ten opzichte van de pleegouders en vice versa rechtvaardigt naar het oordeel van het hof, in het licht bezien van het vorenstaande, niet dat de vader wordt ontheven van het gezag over de minderjarige.
11. Het vorenstaande brengt met zich dat de bestreden beschikking ten aanzien van de ontheffing van het gezag van de vader vernietigd dient te worden. Het hof zal het verzoek van de raad dienaangaande alsnog afwijzen.
12. Mitsdien zal als volgt worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de vader is ontheven van het gezag over de minderjarige en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de raad om de vader te ontheffen van het ouderlijk gezag over de minderjarige alsnog af;
draagt de griffier van dit hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te [plaats];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Mos-Verstraten en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2010.