GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 april 2010
Zaaknummer : 200.055.982/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 09-2820
[de minderjarige],
geboren in 1994 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. I.G.M. van Gorkum te ’s-Gravenhage,
in rechte vertegenwoordigd door mr. E.J.P. Nolet, advocaat te ’s-Gravenhage,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige,
hierna te noemen: de bijzondere curator,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. [de moeder],
verblijvende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
Als degene wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
[grootmoeder van moederszijde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de grootmoeder van moederszijde.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Namens de minderjarige is op 29 januari 2010 bij het hof door haar advocaat een beroepschrift ingediend, waarin de minderjarige in hoger beroep komt van een beschikking van 17 november 2009 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 1 maart 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de minderjarige is bij het hof op 12 februari 2010 een aanvullend stuk ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 16 februari 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 1 april 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, de bijzondere curator en namens Jeugdzorg: de heer M.M. Ohlenschlager en mevrouw H. Kleinveld. Voorts zijn verschenen: de vader, de moeder en de grootmoeder. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. Ter terechtzitting heeft mr. E.J.P. Nolet in zijn hoedanigheid van bijzondere curator verklaard alle in de onderhavige procedure tot dan toe in naam van de minderjarige verrichte proceshandelingen door de advocaat van de minderjarige als in naam van hemzelf in zijn hoedanigheid van bijzondere curator voor zijn rekening te nemen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 16 juni 2009 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage zijn de ondertoezichtstelling van de minderjarige en de aan Jeugdzorg verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd van 19 juni 2009 tot 19 juni 2010.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van Jeugdzorg de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de grootmoeder van moederszijde in het kader van een netwerkplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling, afgewezen.
Bij beschikking van 29 maart 2010 van het gerechtshof ’s-Gravenhage is mr. E.J.P. Nolet benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige teneinde haar in en buiten rechte te vertegenwoordigen in deze hoger-beroep-procedure.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de plaats waar de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige ten uitvoer wordt gelegd. De minderjarige verblijft op dit moment bij Stichting Jeugdformaat te [plaats]. De vader is belast met gezag over de minderjarige.
2. De minderjarige verzoekt:
- voor zover noodzakelijk een bijzondere curator te benoemen, en voorts
- de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de machtiging uithuisplaatsing wordt gewijzigd in die zin dat een machtiging uithuisplaatsing wordt afgegeven voor plaatsing van de minderjarige bij de grootmoeder van moederzijde in het kader van een netwerkplaatsing,
kosten rechtens.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt primair de minderjarige niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep en subsidiair de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
Ontvankelijkheid
4. Met betrekking tot het verweer van Jeugdzorg dat de minderjarige niet-ontvankelijk is in haar beroep overweegt het hof als volgt. Nu de bijzondere curator ter terechtzitting heeft verklaard alle in de onderhavige procedure tot dan toe in naam van de minderjarige verrichte proceshandelingen door de advocaat van de minderjarige als in naam van hemzelf in zijn hoedanigheid van bijzondere curator voor zijn rekening te nemen, kan de minderjarige in het hoger beroep worden ontvangen en treft het door Jeugdzorg daartegen gerichte verweer geen doel.
5. De minderjarige heeft verzocht voor zover noodzakelijk een bijzondere curator te benoemen. Het hof is van oordeel dat de minderjarige thans geen belang meer heeft bij dit verzoek, aangezien het hof in voornoemde beschikking van 29 maart 2010 ambtshalve mr. E.J.P. Nolet tot bijzondere curator over de minderjarige heeft benoemd. Gelet hierop zal het hof de minderjarige in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek.
Plaats waar de machtiging tot uithuisplaatsing ten uitvoer wordt gelegd
6. De minderjarige meent dat de kinderrechter het verzoek van Jeugdzorg ten onrechte heeft afgewezen. Zij voert daartoe aan dat zij nu reeds het grootste deel van de week bij de grootmoeder van moederszijde verblijft. Een negatief beeld van haar vader door beïnvloeding van de grootmoeder van moederszijde had dan ook al eerder kunnen ontstaan. De minderjarige meent dat er een risico bestaat dat er wrok bij haar jegens de vader zal ontstaan omdat hij (in haar ogen) degene is die haar niet de kans geeft het gezinsleven op te bouwen waar zij zo naar verlangt. Voorts stelt de minderjarige dat de rechtbank de mogelijkheid miskent dat, wanneer zij bij de grootmoeder van moederszijde woont, gewerkt kan worden aan verbetering van contactherstel onder leiding van professionals. Ter terechtzitting heeft de minderjarige verklaard dat het contact met de vader inmiddels tot stand is gekomen.
7. Jeugdzorg heeft in hoger beroep haar standpunt ten aanzien van de plaatsing bij de grootmoeder van moederszijde gewijzigd. Jeugdzorg acht de bestreden beschikking en de gronden waarop deze berust juist. Een netwerkplaatsing bij de grootmoeder van moederszijde ziet Jeugdzorg nog steeds als een wenselijke optie, maar Jeugdzorg erkent dat er onvoldoende is gewerkt aan contactherstel. De focus ligt nu volgens Jeugdzorg op het contactherstel tussen de vader en de minderjarige middels inzet van nodige hulpverlening. Dit vereist inzet van alle betrokkenen. Jeugdzorg stelt dat het noodzakelijk is dat de minderjarige het belang van contactherstel met haar vader kan loskoppelen van haar verblijfplaats en datgene waarvoor de vader al dan niet zijn toestemming verleent.
8. De vader heeft het verzoek van de minderjarige eveneens bestreden. Hij acht de grootmoeder van moederszijde ongeschikt om de minderjarige op te voeden. Hij stelt dat hij de minderjarige met liefde kan opvoeden, zoals dat ook met haar zus het geval is.
9. Het hof stelt op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast. De minderjarige verblijft thans in een residentiële instelling, een logeerhuis van Jeugdformaat. Volgens Jeugdzorg heeft de minderjarige daar de door Jeugdzorg vastgestelde doelen, met uitzondering van het contactherstel met haar vader, behaald. De groepsleiding van de minderjarige in het logeerhuis heeft – zo heeft Jeugdzorg verklaard – te kennen gegeven het niet wenselijk te achten dat de minderjarige nog langer zal verblijven in het logeerhuis. Evenmin acht de groepsleiding het wenselijk dat zij doorstroomt naar een andere residentiële instelling.
Tussen de vader enerzijds en de moeder en de grootmoeder van moederszijde anderzijds is sprake van een ernstig verstoorde verhouding. De communicatie tussen hen verloopt zeer stroef en zij diskwalificeren elkaar.
10. Anders dan de kinderrechter acht het hof het - ondanks de ernstig verstoorde verhouding tussen de vader, de moeder en de grootmoeder van moederszijde - niet in het belang van de minderjarige dat zij onder de huidige omstandigheden nog langer in een residentiële instelling verblijft.
11. Hoewel het hof waardering heeft voor de wijze waarop de vader zich inzet voor de minderjarige, is het van oordeel dat het verzoek c.q. de wens van de minderjarige - die bijna zestien is - om bij de grootmoeder van moederszijde te verblijven, gerespecteerd dient te worden, temeer nu de minderjarige het grootste deel van de week bij haar verblijft.
12. Ten aanzien van het contactherstel overweegt het hof als volgt. Ter terechtzitting is gebleken dat er inmiddels contact tussen de vader en de minderjarige tot stand is gekomen. Zo is hij bij haar in het logeerhuis op bezoek geweest en is er telefonisch contact tussen hen. De minderjarige heeft ter terechtzitting ook verklaard dat zij meer contact met haar vader wenst. Het hof acht dit een positieve ontwikkeling. Daarnaast gaat het hof er van uit dat de grootmoeder van moederszijde de minderjarige zal stimuleren en motiveren ten aanzien van het contact met de vader. Van Jeugdzorg verwacht het hof dat zij het contact tussen de vader en de minderjarige waar nodig zal begeleiden.
13. Het hof acht het voorts van belang dat de vader, de moeder en de grootmoeder
- ondanks hetgeen zich in het verleden heeft afgespeeld en ongeacht wie daarvoor verantwoordelijk waren - op positieve wijze invulling zullen geven aan hun positie als (groot)ouder van de minderjarige en de onderlinge communicatie en het contact van de vader met de minderjarige zullen bevorderen.
14. De machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige is verleend tot 19 juni 2010. De kinderrechter kan, indien Jeugdzorg medio juni 2010 een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing indient, ieders aandeel in de bevordering van het contact tussen de vader en de minderjarige, bij zijn beoordeling betrekken. Daaruit kan de kinderrechter de conclusie trekken die hem geraden voorkomt.
15. Het hof zal gelet op het voorgaande als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart de minderjarige niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover zij verzoekt een bijzondere curator te benoemen;
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
verleent met ingang van 1 april 2010 aan Jeugdzorg machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de grootmoeder van moederszijde in het kader van een netwerkplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 19 juni 2010;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, van Nievelt en De Haan-Boerdijk, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2010 en geminuteerd op 14 april 2010.