ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2546

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.058.067-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Bouritius
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 mei 2010, staat de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige centraal. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 24 november 2009, waarbij de ondertoezichtstelling van de minderjarige werd verlengd. De WSJ, vertegenwoordigd door mevrouw A. Sloven en mevrouw S. van den Bos, heeft het principaal beroep bestreden en verzocht om niet-ontvankelijkheid van de vader. De moeder, die ook een verweerschrift indiende, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om niet-ontvankelijkheid van de vader.

Het hof overweegt dat de machtiging tot uithuisplaatsing, die uitsluitend strekt tot plaatsing in een pleeggezin, inmiddels is uitgeput voor zover daaraan uitvoering is gegeven. Voor zover er nog geen uitvoering aan is gegeven, is de machtiging vervallen. Dit leidt tot de conclusie dat er geen belang meer bestaat bij het principaal beroep van de vader, waardoor hij niet-ontvankelijk wordt verklaard. Evenzo wordt de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar incidenteel hoger beroep, aangezien de gronden van het principaal beroep niet meer relevant zijn.

De beslissing van het hof is genomen na een mondelinge behandeling op 21 april 2010, waarbij de vader, de WSJ en de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren. De moeder was niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. De beschikking is gegeven door de rechters M. van Leuven, A. Bouritius en J. van Wijk, bijgestaan door griffier mr. De Klerk.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 26 mei 2010
Zaaknummer : 200.058.067/01
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 09-1505
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.C. Heijmann te Rotterdam,
tegen
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudende te Diemen,
hierna te noemen: de WSJ.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P. Vermeulen te Hoogvliet.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 24 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 november 2009 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De WSJ heeft op 29 maart 2010 een verweerschrift ingediend.
De moeder heeft op 29 maart 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend. Zulks nogmaals bij brief van 19 april 2010.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 10 maart 2010 een aanvullend stuk ingekomen.
Van de zijde van de WSJ is op 13 april 2010 een fax ingekomen met een aanvullend stuk.
Op 21 april 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, namens de WSJ: mevrouw A. Sloven (gezinsvoogd) en mevrouw S. van den Bos. Voorts is namens de raad verschenen: de heer F. Dekkers. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad – de ondertoezichtstelling verlengd tot 13 december 2010 alsmede de duur van de machtiging tot plaatsing van de hierna te noemen minderjarige in een pleeggezin verlengd tot 13 december 2010.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van machtiging tot de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2006 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige) in een pleeggezin. De minderjarige verblijft thans in een ASVZ-instelling.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, dan wel bij toewijzing daarvan te bepalen dat gedegen onderzoek wordt gedaan naar de persoonlijkheid van de vader en de huidige thuissituatie van de ouders en de mogelijkheden voor het starten van het moeder-kind project.
3. De WSJ bestrijdt het principaal beroep en verzoekt dit door de vader ingestelde beroep
niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
4. De moeder bestrijdt het beroep van de vader eveneens. Zij verzoekt te bepalen dat de duur van de thans voorliggende ondertoezichtstelling/machtiging uithuisplaatsing zal worden beperkt tot een half jaar onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de WSJ alsnog met een uitgebreid plan komt om de minderjarige weer terug te doen laten keren bij de moeder bij voorkeur in een moeder-kind project, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof vermeent te behoren. In incidenteel hoger beroep verzoekt de moeder te bepalen dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek zulks bij gebreke aan belang daarbij.
Principaal hoger beroep
5. Het hof overweegt als volgt. Blijkens de door de WSJ overgelegde beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2010, waarbij de ouders van het gezag over de minderjarige zijn ontheven, verblijft de minderjarige in een ASVZ-instelling. Aangezien de bij de bestreden beschikking verleende machtiging uitsluitend strekt tot uithuisplaatsing in een pleeggezin en niet in een traject waarbij de minderjarige uiteindelijk weer in een pleeggezin wordt herplaatst is deze machtiging voor zover daaraan uitvoering is gegeven inmiddels uitgeput en voor zover daaraan nog geen uitvoering is gegeven inmiddels vervallen. In beide gevallen bestaat er geen belang meer bij het principaal beroep, zodat de vader daarin niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard.
Incidenteel hoger beroep
8. Nog daargelaten de onbegrijpelijkheid van het petitum in incidenteel appel brengt hetgeen in principaal appel is overwogen mee dat de moeder in haar incidenteel appel eveneens niet kan worden ontvangen.
9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn principaal hoger beroep;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar incidenteel hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Bouritius en Van Wijk, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2010.