ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2547

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.020.391/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Husson
  • A. de Haan-Boerdijk
  • J. van de Poll
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van getuigenverklaringen in het kader van samenleven als ware zij gehuwd

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, ging het om een hoger beroep van een vrouw die in een procedure bij de rechtbank had verzocht om erkenning van haar samenlevingsrelatie met haar partner als ware zij gehuwd. De rechtbank had in een eerdere beschikking op 30 september 2009 de vrouw opgedragen bewijs te leveren van haar stelling dat zij met ingang van 18 augustus 2007 niet met een ander was gaan samenwonen. De vrouw heeft getuigen doen horen, waaronder haar partner, een hulp in de huishouding, en een ondernemer, die verklaringen hebben afgelegd over de gezamenlijke huishouding en de verantwoordelijkheden binnen de relatie. Het hof heeft de getuigenverklaringen beoordeeld en vastgesteld dat deze niet overtuigend bewijs leveren voor de stelling van de vrouw dat er sprake was van een gemeenschappelijke huishouding. Het hof concludeert dat de verklaringen eerder de stellingen van de man ondersteunen, die betwistte dat er sprake was van een samenlevingsrelatie zoals door de vrouw gesteld. De bestreden beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en de vorderingen van de vrouw in hoger beroep werden afgewezen. De vrouw werd veroordeeld in de proceskosten van de man, die op € 2.944,- werden begroot. De uitspraak werd gedaan op 21 april 2010 door de rechters M. Husson, A. de Haan-Boerdijk en J. van de Poll, bijgestaan door griffier mr. De Klerk.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 april 2010
Zaaknummer : 200.020.391/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-409
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E. Grabandt, kantoorhoudende te [woonplaats],
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D.H.P.C. Glaudemans, kantoorhoudende te Delft.
HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Voor het verloop van de procedure verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 30 september 2009. In die tussenbeschikking is de vrouw bewijs van haar stelling dat zij met ingang van 18 augustus 2007 niet met een ander is gaan samenwonen als was zij gehuwd, opgedragen.
De vrouw heeft op 9 november 2009 en op 30 november 2009 getuigen doen horen, waarvan telkens proces-verbaal is opgemaakt. De man heeft afgezien van het horen van getuigen.
Op verzoek van partijen zijn zij in de gelegenheid gesteld te concluderen na enquête, van welke gelegenheid zij beiden gebruik hebben gemaakt.
DE VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Ter uitvoering van de bewijsopdracht heeft de vrouw een aantal getuigen doen horen, te weten:
- [hulp in [hulp in de huishouding]ouding], hulp in de huishouding;
- [ondernemer], ondernemer;
- [dochter van partijen], dochter van partijen;
- [partner van de vrouw], de partner van de vrouw;
- [zoon van de partner van de vrouw], zoon van [partner van de vrouw].
2. De vrouw bepleit dat de getuigen verklaringen hebben afgelegd waaruit het bewijs volgt dat de vrouw moest leveren; de man bepleit het tegendeel. Nu het hof als vaststaand aanneemt dat de vrouw met [de partner van de vrouw] een duurzame affectieve relatie heeft, spitst de beoordeling zich toe op de vraag of sprake was van een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging.
3. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking op dit onderdeel een aantal vaststaande omstandigheden in aanmerking genomen, te weten:
“- de vrouw en haar partner hebben een gezamenlijke bankrekening waarop zij beiden hun
aandeel (de helft) van de hypotheekrente storten en waarvan de rente maandelijks wordt betaald;
- de vrouw betaalt de overige eigenaarslasten van de gezamenlijke woning zonder dat [de partner van de vrouw] hiervoor aan haar een vergoeding verstrekt;
- [de partner van de vrouw] verricht (huishoudelijke) klussen en begeleidt de verbouwing van de gezamenlijke woning;
- [de partner van de vrouw] voelt zich in vergaande mate verantwoordelijk voor de kinderen, hetgeen blijkt uit zijn deelname aan bijvoorbeeld schoolafspraken en zijn betrokkenheid bij de begeleiding van een van de kinderen van partijen, [zoon van partijen] nadat hij met de politie in aanraking was gekomen;
- de vrouw en [de partner van de vrouw] hebben contact met hun wederzijdse ouders;
- de vrouw en [de partner van de vrouw] gaan gezamenlijk op vakantie.”
Het hof stelt vast dat de verklaringen van de getuigen in geen enkel opzicht aan deze vaststellingen afbreuk doen.
4. Getuige [partner van de vrouw] heeft onder meer verklaard:
“Andere kosten van de woning buiten de hypotheekrente zijn allemaal door [de vrouw] betaald. Boodschappen werden voor de week gedaan in het weekend door [de vrouw]. Ik was wel mee om te dragen. De kosten van de boodschappen deelden we en delen we nog.”
“Ik heb de verbouwingen aan de [adres] gemanaged.” “[de vrouw] kookte over het algemeen.” “Ik heb ook de tuin onderhouden”.
Het hof overweegt als volgt.
Deze verklaring, afgelegd ter zitting op 9 november 2009, houdt onder meer in dat het systeem van het betalen van de boodschappen zowel vóór als ná het samenleven hetzelfde is en daar kennelijk door de gestelde samenleving in 2009 geen wijziging in is gekomen. Dit brengt een belangrijke aanwijzing mee dat reeds vóór 2009 een gemeenschappelijke huishouding werd gevoerd. De inhoud van hetgeen de vrouw met [de partner van de vrouw] – en andere, vele, samenlevenden met hen – over de kosten van de huishouding afspreken is daarbij niet van betekenis.
5. Getuige [de ondernemer] heeft onder meer verklaard:
“De [de partner van de vrouw] heeft me wel eens verteld dat hij per 1 januari van dit jaar, of per 1 augustus, mocht gaan samenwonen. Ik bedoel daarmee dat dat mocht in verband met de wettelijke bepaling of de alimentatie.”
Getuige [partner van de vrouw] heeft onder meer verklaard:
“In [woonplaats] verbleef [de zoon van de partner van de vrouw] altijd op woensdag bij [de vrouw] in de woning. Ik ging elke woensdag wel naar huis, naar [adres 2], zodat duidelijk was dat ik daar woonde.” “Ik ben wel eens mee geweest naar schoolbezoeken, onder andere naar een ouderavond van [dochter van partijen]. Later hebben we dat achterwege gelaten, omdat het niet goed was voor ons niet samenwonen.”
Deze getuigenverklaringen onderstrepen de in de procedure ingenomen stellingen van de man dat [de partner van de vrouw] de frequentie van zijn verblijf op zijn oorspronkelijk adres en de wijze van contact met de vrouw liet afhangen van hetgeen aan hem in verband daarmee werd geadviseerd door zijn advocaat.
6. Getuige [hulp in de huishouding] heeft onder meer nog verklaard;
“Nu werk ik op de [adres] bij [de vrouw] en [de partner van de vrouw]. Daar ben ik begonnen toen ze daar zijn gaan wonen in 2006 of 2007.”
7. Het hof is van oordeel, dat deze passages eerder de juistheid van de stellingen van de man onderschrijven dan dat deze bewijs leveren ten behoeve van de vrouw, aan wie bewijs was opgedragen.
Welke kanttekeningen gemaakt zouden kunnen worden bij de getuigenverklaringen, zoals door de vrouw in de conclusie na enquête betoogd, overtuigend bewijs voor de stelling van de vrouw, zodanig dat zij geslaagd moet worden geacht in het leveren van het opgedragen bewijs, leveren de getuigenverklaringen niet.
8. Het bovenstaande brengt mee dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd en de vorderingen van de vrouw in hoger beroep worden afgewezen.
Nu de vrouw vergeefs heeft geappelleerd, is het redelijk dat zij in de proceskosten in hoger beroep wordt veroordeeld; voor een veroordeling in de kosten van de eerste aanleg, zoals door de man bepleit, is onvoldoende grond.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
veroordeelt de vrouw in de kosten van de procedure, in hoger beroep aan de zijde van de man gevallen en tot op heden begroot op:
€ 2.682,- ter zake van salaris van diens advocaat en
€ 262,- ter zake van griffierecht, in totaal derhalve € 2.944,-.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, De Haan-Boerdijk en Van de Poll, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2010.