Rolnummer: 22-005071-09
Parketnummers: 09-925899-04 en 09-757779-03 (TUL)
Datum uitspraak: 17 juni 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 31 maart 2005 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 3 juni 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 september 2005 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een kettingslot, althans met een hard en/of zwaar voorwerp, meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen op het hoofd en/of tegen het lichaam van de zich in zijn verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer], terwijl de uitvoering van de voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
hij op of omstreeks 12 september 2004 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een kettingslot, althans een hard en/of zwaar voorwerp op het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren, onder de bijzondere voorwaarde als nader in het vonnis omschreven. Voorts zijn beslissingen gegeven omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging, het inbeslaggenomen voorwerp en de vordering van de benadeelde partij met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, een en ander als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het in hoger beroep gewezen arrest is door de Hoge Raad vernietigd en teruggewezen naar dit hof teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep te berechten en af te doen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 september 2004 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een kettingslot op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw het verweer gevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, op de drie gronden zoals in de door haar overgelegde pleitnotities vermeld.
Het hof overweegt met betrekking tot deze verweren het volgende:
Toerekenbaarheid
In het rapport van de psychiater in opleiding R.D. Barbier, onder supervisie van psychiater J.A. Westendorp, d.d. 30 oktober 2006 wordt geconcludeerd dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit stoornissen aanwezig waren in de vorm van een post traumatische stress stoornis, alcohol afhankelijkheid en alcoholmisbruik. Over de causaliteit en daarmee over de toerekeningsvatbaarheid kan blijkens het rapport echter niets worden gezegd, omdat de verdachte stelt zich niets te herinneren van de tenlastegelegde feiten.
Daarnaast is uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep noch uit de inhoud van het dossier gebleken van omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat verdachte ten tijde van het plegen het tenlastegelegde feit niet of verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Hetgeen de raadsvrouw terzake thans nog naar voren heeft gebracht, kan daar niet aan afdoen.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer dat het feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
Psychische overmacht
Naar het oordeel van het hof is op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep evenmin aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een zodanige door feiten of omstandigheden veroorzaakte van buiten komende dwang dat van de verdachte redelijkerwijs niet gevergd kon worden dat hij daaraan weerstand zou bieden. Het verweer wordt daarom verworpen.
Noodweer(exces)
Met betrekking tot het beroep op noodweer(exces) wordt het volgende overwogen.
Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat, nog daargelaten het ontbreken op dat moment van wetenschap bij de verdachte of er daadwerkelijk sprake was geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van [betrokkene] door [slachtoffer] (verdachte was daar immers niet bij), op het moment dat de verdachte die [betrokkene] zag, de aanranding reeds ruim voorbij was.
Daarnaast constateert het hof dat de verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier is gebleken, de confrontatie met de dader uit eigen beweging heeft opgezocht. Hij is, rekening houdend met een mogelijke gewelddadige confrontatie, welbewust met een kettingslot achter het slachtoffer [slachtoffer] aangegaan en heeft hem daarmee op het hoofd geslagen. Onder genoemde omstandigheden kan er geen sprake zijn van een noodzakelijke verdediging tegen de gestelde aanranding. Het beroep op noodweer faalt derhalve. Reeds daarom kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 1 jaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft het slachtoffer
[slachtoffer] met een kettingslot op zijn hoofd geslagen. Het hof weegt daarbij zwaar dat het feit 's nachts op straat in een uitgaansgebied in het centrum van Den Haag is begaan. Met deze handelwijze heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien veroorzaakt een dergelijk feit doorgaans gevoelens van angst en onveiligheid, in de samenleving en bij de omstanders in het bijzonder.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 mei 2010, is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof rekening gehouden met het ziektebeeld van de verdachte, zoals dit door de raadsvrouw in hoger beroep naar voren is gebracht.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, nu tussen het instellen van beroep in cassatie en de uitspraak van de Hoge Raad 26 maanden zijn verstreken.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat in beginsel een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden een passende en geboden reactie vormt. Het hof zal echter - gelet op het opgetreden tijdsverloop - bepalen dat aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar zal worden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het voorwerp op de beslaglijst onder nummer 1 verbeurd zal worden verklaard.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp zoals dit vermeld is op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zal het hof de teruggave gelasten aan de rechthebbende.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 750,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van EUR 500,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 500,- aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiair bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de meervoudige kamer te 's-Gravenhage van 13 mei 2004 onder parketnummer 09-757779-03 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep in afwijking op de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering is derhalve gegrond.
Ook naar het oordeel van het hof zijn er, gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gekomen huidige levensomstandigheden van de verdachte, geen termen aanwezig voor toewijzing van die vordering. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van het voorwerp zoals dit vermeld is op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder het nummer 1, te weten 1 kettingslot aan de rechthebbende.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] tot het gevorderde bedrag van
EUR 500,- (vijfhonderd euro),
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 500,- (vijfhonderd euro)
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 (tien) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te 's-Gravenhage van 13 mei 2004 onder parketnummer 09-757779-03 opgelegde voorwaardelijke straf af.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.M. Horstink, mr. N. Zandbergen en mr. N. Schaar, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 juni 2010.
mr. A.S.M. Horstink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.