GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Uitspraak : 16 juni 2010
Zaaknummer : 200.048.801/01
Zaaknummer rechtbank : 858701 EJ VERZ 09-81879
[appellante]
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: appellante,
advocaat mr. M.M. van Wijk te Naaldwijk.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de rechthebbende],
wonende te [woonplaats]
verblijvende in een zorginstelling te [adres],
2. [de mentor],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de mentor,
advocaat mr. P. Quist te [woonplaats],
3. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 1],
4. [belanghebbende 2]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 2],
5. [belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 3].
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Appellante is op 13 november 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
13 augustus 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft.
De mentor heeft op 22 december 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van appellante is bij het hof op 11 december 2009 en 26 mei 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 4 juni 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: appellante, bijgestaan door haar advocaat, en de mentor, bijgestaan door haar advocaat. Voorts zijn verschenen: [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2]. [de rechthebbende] en [belanghebbende 3] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - een mentorschap ten behoeve van [de rechthebbende] ingesteld en is tot mentor benoemd: [de mentor].
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de instelling van het mentorschap over [de rechthebbende], geboren [in] 1924 te [geboorteplaats].
2. Appellante verzoekt de bestreden beschikking primair te vernietigen (naar het hof begrijpt:) en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot het instellen van een mentorschap over [de rechthebbende] af te wijzen en subsidiair, indien en voor zover het hof van oordeel is dat ten behoeve van haar wel een mentorschap dient te worden ingesteld, (naar het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de benoeming van [de mentor] tot mentor betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, appellante tot mentor te benoemen.
3. De mentor bestrijdt het beroep.
4. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting heeft appellante haar eerste grief ingetrokken. Deze grief behoeft derhalve geen bespreking meer. Ter beoordeling aan het hof ligt dientengevolge slechts voor de benoeming van een mentor over [de rechthebbende].
5. Appellante maakt bezwaar tegen de benoeming van mevrouw [de mentor] als mentor.
6. Zij voert aan dat de kantonrechter ten onrechte voorbijgegaan is aan het feit dat appellante is aan te merken als levensgezel in de zin van artikel 1:254 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek en zij derhalve de eerst aangewezen persoon is om het mentorschap op zich te nemen. Voorts stelt zij dat de aanstelling van [de mentor] niet de vereiste bescherming biedt, die de wet met het mentorschap beoogt. Appellante heeft sterke vermoedens dat bij de overige belanghebbenden andere belangen dan die van [de rechthebbende] een rol spelen.
7. Ten onrechte overweegt de kantonrechter dat de broers geen bezwaar maken, nu de jongste broer niet aanwezig was op de zitting en, voor zover appellante bekend is, niet op de hoogte was van de procedure. Gelet op het voorgaande is appellante van mening dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat zijzelf als mentor dient te worden benoemd.
8. De mentor betwist gemotiveerd de stellingen van appellante.
9. Het hof overweegt als volgt. Bij de benoeming van een mentor wordt krachtens artikel 1:452 van het Burgerlijk Wetboek vooreerst de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene gevolgd. Bij gebreke daarvan, zoals in casu, dient bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel van de betrokkene te worden benoemd.
10. Het hof is van oordeel dat appellante niet als levensgezel in de zin van dit artikel kan worden aangemerkt, nu zij niet in een met het huwelijk of geregistreerd partnerschap gelijkgestelde relatie tot [de rechthebbende] staat. De omstandigheid dat zij gedurende langere tijd met [de rechthebbende] heeft samengeleefd en voor haar heeft gezorgd, maakt dit niet anders. Appellante geniet derhalve geen voorkeurspositie ten opzichte van de overige belanghebbenden, allen kinderen van de betrokkene.
11. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de communicatie het meest gebaat is bij handhaving van [de mentor] als mentor over de betrokkene. Het hof acht daartoe van doorslaggevende betekenis dat zij meer draagvlak heeft binnen de familie dan appellante. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat ter terechtzitting is gebleken dat er geen contact meer is tussen appellante enerzijds en de mentor en overige belanghebbenden anderzijds. Belangrijke beslissingen ten aanzien van [de rechthebbende] worden thans door de mentor in overleg met de overige belanghebbenden genomen en gezien de ter terechtzitting gebleken gestoorde verhoudingen leidt toewijzing tot ongewenste communicatieve problemen tussen alle betrokkenen.
12. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de kantonrechter op goede gronden [de mentor] tot mentor over [de rechthebbende] benoemd. De overige door appellante aangevoerde bezwaren kunnen niet leiden tot een andersluidend oordeel. Het vorenstaande leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
13. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Husson en Breederveld, bijgestaan door
mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2010.