ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2916

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.062.948.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Bouritius
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige in jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige. De minderjarige, vertegenwoordigd door haar advocaat, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de kinderrechter van 5 februari 2010 en 2 maart 2010. De minderjarige betwist dat er sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling ernstig belemmeren. Ze stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij in een loverboycircuit terecht zou zijn gekomen. De minderjarige heeft ook gegriefd tegen het feit dat er geen onderzoek is gedaan naar alternatieve, minder ingrijpende maatregelen zoals een open plaatsing.

Jeugdzorg heeft in haar verweer gesteld dat er op het moment van de indiening van het verzoek tot gesloten plaatsing wel degelijk sprake was van ernstige problemen. De minderjarige weigerde mee te werken aan een open uithuisplaatsing en er waren signalen van loverboyproblematiek. Jeugdzorg heeft betoogd dat de voortzetting van de gesloten plaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Het hof heeft geoordeeld dat de machtiging tot gesloten plaatsing moet worden voortgezet tot 1 augustus 2010. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de verbeterde situatie van de minderjarige, maar ook met de noodzaak om de behandeling die is gestart voort te zetten. Het hof heeft benadrukt dat een te strikte toepassing van de wet zou kunnen leiden tot een voortijdige stopzetting van de noodzakelijke behandeling. De minderjarige heeft inmiddels baat bij de behandeling en haar situatie is verbeterd, maar het hof acht het noodzakelijk dat de behandeling wordt afgerond voordat er verdere stappen worden ondernomen.

De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de minderjarige in hoger beroep af te wijzen. De uitspraak is gedaan door de rechters M. van Leuven, A. Bouritius en H. Hulsebosch, en is openbaar uitgesproken op 23 juni 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 juni 2010
Zaaknummer : 200.062.948.01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-305
[de minderjarige],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende te [verblijfplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. A.C.H. Walkate te ‘s-Gravenhage,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
vestiging Den Haag Centrum/Scheveningen,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de vader],
wonende te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de vader,
2. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De minderjarige is op 15 april 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 5 februari 2010 en 2 maart 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 18 mei 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de minderjarige zijn bij het hof op 4 mei 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 3 mei 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen. Bij die brief heeft de raad voorts het raadsrapport van 26 oktober 2009 aan het hof doen toekomen.
Op 2 juni 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat en onder begeleiding van de heer [naam begeleider], namens Jeugdzorg: de heer O.R. Nijhof en mevrouw D.N. van Bergen van der Grijp, en de vader en de moeder. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
De advocaat van de wederpartij heeft het beroep voorzover ingesteld tegen de beschikking van 5 februari 2010 ter terechtzitting ingetrokken.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is Jeugdzorg gemachtigd om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz), van 4 maart 2010 tot 1 augustus 2010, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit van 25 februari 2010. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bij bestreden beschikking van 2 maart 2010 verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg cab 4 maart 2010 tot 1 augustus 2010..
2. De minderjarige verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg onmiddellijk op te heffen.
3. In haar eerste grief stelt de minderjarige dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zich ten aanzien van haar een situatie voordoet als bedoeld in artikel 29b lid 3 Wjz. Volgens haar is er geen sprake van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. De minderjarige betwist dat zij in een loverboycircuit terecht zou zijn gekomen c.q. zou dreigen terecht te komen. De minderjarige erkent dat zij voorafgaand aan de uithuisplaatsing veelvuldig heeft verzuimd van school. Zij stelt dat deze omstandigheid niet ten grondslag is gelegd aan het verzoek, net zo min als het gestelde slecht luisteren naar haar moeder.
In haar tweede grief betoogt de minderjarige dat in de bestreden beschikking geheel voorbij gegaan wordt aan de overweging in de beschikking van 5 februari 2010 dat in de tussenliggende periode van vier weken onderzocht dient te worden of plaatsing in een open setting tot de mogelijkheden behoort. Volgens de minderjarige blijkt uit niets dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden.
Met haar derde grief stelt de minderjarige te beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Zij stelt dat er onvoldoende is gekeken naar minder verstrekkende alternatieven dan de gesloten plaatsing.
4. Jeugdzorg heeft het beroep van de minderjarige gemotiveerd bestreden en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep van de minderjarige af te wijzen.
5. Jeugdzorg stelt dat op het moment van indiening van het verzoek tot een machtiging gesloten plaatsing voor de minderjarige sprake was van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmerden. Jeugdzorg voert hiertoe aan:
- dat de minderjarige weigerde mee te werken aan een (open) uithuisplaatsing;
- dat de moeder verklaarde dat de minderjarige niet mee zou werken aan een uithuisplaatsing;
- dat de vader de minderjarige mee wilde nemen naar Egypte zonder toestemming van de minderjarige, de moeder, de rechter of Jeugdzorg;
- dat de minderjarige contacten leek te hebben met het loverboycircuit, zoals af te leiden uit de volgende signalen: nachten achtereen wegblijven, liegen, eetproblemen, smsjes van onbekende jongens, geld voor taxiritten niet door de moeder beschikbaar gesteld aan de minderjarige, en de nauwe band van de minderjarige met een vriendin die met een loverboy optrekt.
Volgens Jeugdzorg is voortzetting van de plaatsing van de minderjarige in haar belang noodzakelijk.
Voorts betwist Jeugdzorg dat voorbij is gegaan aan de beschikking van 5 februari 2010 waarin is overwogen dat in de tussenliggende periode onderzocht dient te worden of plaatsing in een open setting mogelijk is. Volgens Jeugdzorg was dit laatste niet mogelijk omdat de minderjarige de problemen ontkende en bagatelliseerde, alsmede weigerde mee te werken aan een open plaatsing. Verder stelt Jeugdzorg dat de minderjarige beïnvloedbaar is en het gezag van haar moeder ondermijnde. De minderjarige krijgt nu een behandeling waar zij baat bij heeft. De gesloten instelling heeft een open karakter, aldus Jeugdzorg.
Verder betwist Jeugdzorg dat niet gekeken is naar alternatieve maatregelen. Eerdere hulpverlening in de thuissituatie sloeg niet aan omdat de minderjarige zich onttrok aan het gezag van haar moeder.
6. Het hof overweegt als volgt.
7. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 29b, derde lid Wjz een machtiging tot opneming van een jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts wordt verleend indien de jeugdige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
8. Het hof is van oordeel dat de machtiging om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid Wjz, dient door te lopen tot 1 augustus 2010.
Het hof houdt hierbij rekening met de navolgende omstandigheden.
Ten tijde van het nemen van de bestreden beschikking werd aan de wettelijke criteria van voornoemd artikel voldaan. Er bestond immers een vermoeden van loverboyproblematiek, de minderjarige onttrok zich aan het gezag van haar moeder en zij verzuimde school. Daarbij kwam ook nog eens een vermoeden van de aanwezigheid van een eetstoornis bij de minderjarige. Inmiddels kan worden vastgesteld dat de situatie op dit moment al zozeer ten goede is gekeerd dat er thans niet zonder meer nog gesproken kan worden van zodanig ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen aan de zijde van de minderjarige dat opneming en verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
Aan die verbetering van de situatie ligt echter wel ten grondslag de behandeling die op basis van de door de rechtbank verleende machtiging in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is ingezet en is afgestemd op de duur van de verleende machtiging. Ter terechtzitting bij het hof heeft Jeugdzorg genoegzaam aannemelijk gemaakt dat het voor de minderjarige noodzakelijk is om de ingezette behandeling af te maken, en dat het derhalve noodzakelijk is om de termijn van de verleende machtiging volledig te benutten. In dit opzicht acht het hof de wettelijke grond van de verleende machtiging in voldoende mate aanwezig.
Het hof neemt als ervaringsgegeven van algemene bekendheid in aanmerking dat naarmate de behandeling van een minderjarige vordert en vruchten begint af te werpen, de neiging van de minderjarige om zich te onttrekken aan de zorg die zij nodig heeft minder sterk aanwezig kan zijn. Het hof acht het onwenselijk dat een te strikte toepassing van artikel 29b lid 3 Wjz door de appelrechter tot gevolg zou hebben dat deze behandeling van deze minderjarige voortijdig zou moeten worden stopgezet. De minderjarige heeft baat bij de behandeling: haar ego is gegroeid en ook haar weerbaarheid tegen invloeden van buitenaf is toegenomen. Daarnaast heeft zij haar school weer opgepakt. De noodzaak van de behandeling is door de minderjarige ter terechtzitting ook erkend.
Gelet op het voorgaande, gezien de korte periode die de machtiging uithuisplaatsing nog voortduurt (tot 1 augustus 2008) alsmede gelet op het feit dat de machtiging voor de minderjarige op de voor haar minst bezwarende wijze wordt uitgevoerd (de minderjarige gaat elk weekend van vrijdag tot en met zondag naar haar moeder), kan het hof zich vinden in hetgeen door Jeugdzorg wordt bepleit.
Het hof gaat hiermee voorbij aan het verzoek van de minderjarige om haar in een meer open setting of weer terug bij de moeder te plaatsen. Een plaatsing van de minderjarige in een meer open setting zou naar het oordeel van het hof het (onwenselijke) gevolg hebben dat de minderjarige weer zou moeten wennen aan een nieuwe omgeving hetgeen onrust bij haar zou veroorzaken. Daarnaast zou een terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder op dit moment tot gevolg hebben dat de minderjarige niet op een zorgvuldige wijze het voor haar ingezette traject kan afronden.
9. Ten overvloede het volgende. Het hof gaat ervan uit dat Jeugdzorg de noodzaak van machtiging uithuisplaatsing periodiek blijft beoordelen en de machtiging indien dit niet noodzakelijk is in het belang van de minderjarige, niet tot 1 augustus 2010 laat doorlopen.
10. Het hof zal als navolgend beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Bouritius en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2010.