GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer: : 200.022.114/01
Rolnummer rechtbank : 69381/HA ZA 07-2189
arrest van de familiekamer van 6 april 2010
[appellant]
wonende te [woonplaats]
appellante, tevens voorwaardelijk incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.A. Pors te Oud-Beijerland,
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde, tevens voorwaardelijk incidenteel appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.J. Stobbe te Utrecht.
Bij exploot van 5 januari 2009 is de vrouw in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 15 oktober 2008 van de rechtbank Dordrecht, tussen de man als eiser, tevens gedaagde in reconventie en de vrouw als gedaagde, tevens eiseres in reconventie, gewezen. Dit vonnis wordt hierna ook aangeduid met: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis en in het tussenvonnis van 18 juni 2008 heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw negen grieven aangevoerd.
De vrouw vordert dat het hof, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van de rechtbank Dordrecht onder nummer 69381/HA ZA 07-2189, op 15 oktober 2008 tussen partijen gewezen, zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van de vrouw alsnog zal toewijzen en de vordering van de man zal afwijzen, met veroordeling van de man in de kosten van dit geding in twee instanties.
Bij memorie van antwoord, waarbij drie producties zijn gevoegd, heeft de man de gronden van het hoger beroep bestreden, met conclusie:
- in het principaal appel: dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, zo nodig onder verbetering van de gronden waarop het berust en derhalve de vrouw in haar appel niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar vorderingen zal ontzeggen, met verwijzing van de vrouw in de kosten van het geding in beide instanties, met verklaring dat de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal zijn;
- in voorwaardelijk incidenteel appel: dat het hof de vrouw zal veroordelen om naast de door de rechtbank toegekende € 41.250,- op grond van de door partijen overeengekomen veroordeling en naast de door de rechtbank toegekende € 30.734,-, alsnog de door de man betaalde hypotheeklasten ad € 6.885,- tot aan 31 december 2006 en vanaf januari 2007 tot en met 15 oktober 2008 te betalen en zodoende het door de man te verrekenen bedrag zal vaststellen op € 43.209, - , dan wel op enig lager of hoger bedrag zal vaststellen als door het hof in goede justitie te bepalen.
Bij memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel, waarbij vier producties zijn gevoegd, heeft de vrouw de gronden van het voorwaardelijk incidenteel appel bestreden en geconcludeerd tot het toewijzen van de reeds door de vrouw ingediende vordering, onder afwijzing van de incidentele vordering van de man, althans een beslissing te nemen zoals door het hof in goede justitie te bepalen.
De vrouw heeft pleidooi gevraagd. Op 15 januari 2010 heeft dit pleidooi plaatsgevonden. Daarbij zijn partijen met hun advocaten verschenen. De advocaten hebben gepleit aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities.
De vrouw heeft ter terechtzitting haar procesdossier overgelegd. De man heeft er ter terechtzitting mee ingestemd, dat het hof op basis van dit procesdossier arrest zal wijzen.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld onder 2 in haar tussenvonnis van 18 juni 2008 is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man van een bedrag van € 41.250,- op grond van de door partijen overeengekomen verdeling en van een bedrag van € 18.329,73. Voorts heeft de rechtbank voor recht verklaard dat deze bedragen verrekend mogen worden met de koopprijs of de opbrengst van de woning. De rechtbank heeft de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar reconventionele vordering. De proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
Verrekenposten aan de zijde van de man
3. De eerste grief houdt in dat de rechtbank ten onrechte uitgaat van een vaststelling van verrekenposten aan de zijde van de man van € 30.734,-. De vrouw voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte vaststelt dat het door de vrouw van de gezamenlijke rekening in Frankrijk opgenomen bedrag ad € 10.000,- in de verrekening dient te worden betrokken. De man heeft zich niet aan de vaststellingsovereenkomst gehouden. Hij had de kinderen ieder een bedrag moeten betalen. De rechtbank stelt (het hof begrijpt: oordeelt) dat het in de lijn der verwachtingen had gelegen dat de vrouw nakoming van de vaststellingsovereenkomst had gevorderd. De vrouw heeft op 28 mei 2005 laten weten dat zij deze als ontbonden beschouwde. De vrouw heeft ook niet een door de man ondertekend exemplaar van de vaststellingsovereenkomst van hem retour ontvangen. Deze was niet meer geldig op het moment van de bewuste geldopname. Ten aanzien van de overige bedragen stelt de vrouw dat de rechtbank deze ten onrechte als vaststaand heeft aangemerkt. De vrouw heeft tijdens de comparitie van partijen op 27 mei 2008 zich onder voorbehoud van het overleggen van betalingsbewijzen akkoord verklaard ten aanzien van de als productie 6 bij dagvaarding overgelegde posten. Nu de betaalbewijzen niet zijn overgelegd kan niet zonder meer worden uitgegaan van de juistheid van die bedragen.
4. De man heeft de grief gemotiveerd bestreden.
5. Het hof overweegt dat de omstandigheid dat de man de vaststellingsovereenkomst niet aanstonds heeft ondertekend, niet betekent dat deze overeenkomst niet tussen partijen tot stand is gekomen. Tegen het oordeel van de rechtbank in haar tussenvonnis van 18 juni 2008 onder 4.3, dat de stelling van de vrouw - dat zij de vaststellingsovereenkomst opgeheven achtte - afstuit op de gerechtelijke erkentenis door haar, dat deze vaststellingsovereenkomst er is, heeft de vrouw geen grief gericht. Dat de vaststellingsovereenkomst tussen partijen gelding heeft, staat derhalve vast. Overigens merkt het hof op dat uit de brief van de vrouw van 28 mei 2005 aan de advocaat van de man geenszins valt op te maken dat de vrouw de ontbinding van deze overeenkomst wenste in te roepen.
6. In de vaststellingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat de vrouw ten aanzien van de woning in [woonplaats] (Frankrijk) afziet van haar aandeel daarin en dat zij geen aanspraak zal maken op haar gedeelte van de opbrengst, die volledig ten goede zal komen aan de man. De vrouw was derhalve naar het oordeel van het hof niet gerechtigd om een bedrag van € 10.000,- op te nemen van de rekening, nu dit bedrag deel uitmaakte van de verkoopopbrengst van de woning in Frankrijk. Voorts doet de door de vrouw gestelde omstandigheid, dat de man geen bedrag op de spaarrekening van de kinderen heeft gestort uit deze opbrengst, daaraan niet af. Immers, dit laatste betreft niet een aanspraak van de vrouw zelf, maar van de kinderen. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het bedrag van € 10.000,- in de verrekening dient te worden betrokken.
7. Ten aanzien van de overige posten, die deel uitmaken van het bedrag van € 30.734,- merkt het hof op dat uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen volgt dat de vrouw deze posten met de daaruit voortvloeiende bedragen heeft erkend. In het proces-verbaal is opgenomen dat de vrouw verklaart met deze posten akkoord te gaan. Op deze gerechtelijke erkentenis kan de vrouw niet terugkomen. Gesteld, noch gebleken is dat de vrouw deze verklaring door een dwaling of niet in vrijheid zou hebben afgelegd. Dat de vrouw later een voorbehoud maakt in die zin dat zij betalingsbewijzen van de posten wil zien, doet dan ook niet af aan de erkentenis in rechte. Deze posten en de daaruit voortvloeiende bedragen staan derhalve vast, zodat een door de man moeten overleggen van betaalbewijzen niet meer aan de orde is. De eerste grief wordt derhalve in zijn geheel gepasseerd.
Kosten opleiding/studie van de kinderen
8. In de tweede grief voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte niet het volledige bedrag ad € 2.674,68 in de verrekening heeft betrokken. De vrouw stelt dat een bedrag ad € 963,- ten onrechte in mindering is gebracht omdat uit de bijgevoegde producties blijkt dat de door de man betaalde bedragen het lesgeld over het jaar 2004/2005 betreffen en niet de door de vrouw gevorderde betaling van studiekosten over het jaar 2005/2006. Hetzelfde geldt voor het door de rechtbank verrekende bedrag ad € 136,90. Een bedrag van € 200,- is reeds opgenomen in incidentele bedragen tot een bedrag van € 2.861,-, zoals vastgesteld tijdens de comparitie van partijen op 27 mei 2008.
9. Het hof constateert dat de vrouw terecht opmerkt dat zij lesgeld over het jaar 2006/2007 heeft gevorderd, terwijl de betaling van de man ziet op het jaar 2004/2005. De grief kan echter niet slagen. De man heeft onbetwist gesteld dat hij de posten, zoals weergegeven in de producties 9 tot en met 19, waaronder ook die betreffende lesgeld over 2006/2007, door de vrouw overgelegd bij akte van 16 juli 2008, contant heeft betaald. Dat het bedrag ad € 136,90 een ander jaar betreft dan door de vrouw is gevorderd, kan het hof niet opmaken uit het overzicht van door de vrouw gevorderde posten bij akte van 16 juli 2008, zodat dit onderdeel van de grief als onvoldoende onderbouwd wordt gepasseerd. Voorts kan het hof uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen niet opmaken, of genoemd bedrag ad
€ 200,- reeds zou zijn meegeteld in een bedrag van € 2.861,-, laat staan, welke gevolgtrekking daaruit zou moeten worden gemaakt. Dit onderdeel van de grief is evenmin voldoende onderbouwd. Het hof passeert ook dit onderdeel van de grief. De tweede grief faalt derhalve.
10. De derde grief van de vrouw houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de schuld aan Dexia ten bedrage van € 1.173,62 niet voor verrekening in aanmerking komt. De vrouw voert aan dat deze schuld gerelateerd is aan de gemeenschappelijke huishouding en alleen om die reden al voor verrekening in aanmerking dient te komen.
11. De man heeft de grief bestreden. Hij stelt dat de vordering op naam staat van de vrouw en dat dit niet een schuld van de gemeenschappelijke huishouding betreft.
12. Uit hetgeen de vrouw heeft gesteld blijkt niet op welke rechtsgrond de man voor de op naam van de vrouw staande schuld mede aansprakelijk is. De schuld is aangegaan in verband met een inmiddels door de vrouw beëindigd effectenleasecontract, zo maakt het hof op uit productie 22 bij de door de vrouw bij de rechtbank ingediende akte. In beginsel is een dergelijke schuld niet aan te merken als een schuld ten behoeve van kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Door de vrouw zijn geen omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel nopen.
Evenmin is door de vrouw gesteld dat sprake is van een stilzwijgende overeenkomst tussen partijen, op grond waarvan deze schuld in de verrekening zou moeten worden betrokken. Deze grief faalt derhalve.
Schuld aan het Waterschap
13. De vierde grief houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de schuld aan het waterschap ten bedrage van € 504,13 niet voor verrekening in aanmerking komt. De vrouw voert aan dat deze vordering voor verrekening in aanmerking komt omdat zij die heeft voldaan.
14. De man bestrijdt de grief. Hij stelt dat de vrouw deze rekening terecht zelf heeft voldaan omdat deze betrekking heeft op de door de vrouw na de verbreking van de samenwoning bewoonde woning.
15. Het hof overweegt dat de vrouw in hoger beroep haar beroep op verrekening van deze post niet nader onderbouwt. Het recht op verrekening is dan ook nog altijd niet spoedig en op eenvoudige wijze vast te stellen en daarom faalt deze grief.
16. In de vijfde grief voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een aandeel van Van Loon van in totaal € 589,- in de zorgverzekeringpremie. Van Bakel heeft over een langere periode betaling gevorderd, te weten over de maanden juni 2003 tot en met december 2005, zodat de vordering uitkomt op € 1.421,40. Daarnaast heeft de vrouw ook nog incassokosten gevorderd, welke kosten zijn ontstaan tijdens de samenwoning van partijen. De helft van die kosten komt voor rekening van de man. In totaal dient derhalve € 1.932,94 te worden verrekend.
17. De man stelt de ziektekostenpremie tot de datum van beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding, september 2004, te hebben betaald. Hij heeft zijn aandeel in de polis over de periode van september 2004 tot en met december 2005 erkend en aangetoond. Dat de vrouw de volledige polis onbetaald heeft gelaten komt voor haar rekening en risico. Deze staat op haar naam.
18. Het hof overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het recht op verrekening, voorzover dit betrekking heeft op de periode tot de verbreking van de samenwoning, niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. Beide partijen hebben in die periode bijgedragen in de kosten van de huishouding. De vrouw geeft in hoger beroep geen nadere onderbouwing van deze post, laat staan van de post incassokosten die hiervan deel uitmaakt. De door de vrouw in eerste aanleg overgelegde stukken wijzen daarentegen uit dat zij, geruime tijd na verbreking van de samenwoning, door het deurwaarderskantoor is benaderd teneinde de vordering te voldoen. Dat deze kosten zijn gemaakt in de periode van samenwoning van partijen is dan ook evenmin komen vast te staan. De vijfde grief faalt daarom.
Premie ongevallenverzekering Postbank
19. In de zesde grief betoogt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte overgaat tot toewijzing van een verrekening voor een bedrag van € 186,44. De vrouw was reeds uitgegaan van de helft van het bedrag van de verzekeringspremie, zodat het bedrag ad € 372,87 niet andermaal had moeten worden gehalveerd.
20. De man heeft de grief gemotiveerd betwist.
21. Het hof overweegt dat de vrouw in hoger beroep haar stelling niet nader heeft onderbouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat voor het overige het recht op verrekening niet spoedig en op eenvoudige wijze was vast te stellen en dit is in hoger beroep, gelet op het uitblijven van enige nadere onderbouwing, evenzeer het geval. De grief faalt derhalve.
Zorgverzekeringpremie oudste zoon vanaf 1 mei 2006
22. De zevende grief houdt in dat de rechtbank ten onrechte de stelling van de man, dat de oudste zoon vanaf 1 mei 2006 in loondienst werkt, accepteert. Deze zoon is eerst per 1 september 2007 als BBL-er gaan werken. Derhalve komen de ziektekostenpremies over de periode 1 mei 2006 tot en met augustus 2007 wel voor verrekening in aanmerking.
23. De man bestrijdt de grief en stelt dat de oudste zoon een eigen verzekering had. De vrouw brengt geen bewijsstukken in het geding en baseert zich louter op haar eigen opstelling.
24. Het hof overweegt dat de vrouw in eerste aanleg alleen een handgeschreven overzicht heeft overgelegd. Nu de vrouw deze post in hoger beroep niet nader onderbouwt, is het recht op verrekening nog altijd niet spoedig en op een eenvoudige wijze vast te stellen, zodat deze grief eveneens faalt.
Opknappen woning in verband met verkoop
25. In de achtste grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de post “opknappen van de woning in verband met verkoop” ten bedrage van
€ 629,69 niet voor verrekening in aanmerking komt. Zij voert aan dat deze post niet het gebruikelijke onderhoud betreft, maar kosten om de woning aantrekkelijk te maken voor de verkoop.
26. De man heeft gesteld de helft van deze kosten voor zijn rekening te willen nemen en zich aan het oordeel van het hof te refereren.
27. Het hof overweegt als volgt. De vrouw wenst dat het volledige bedrag voor verrekening in aanmerking komt. In eerste aanleg is alleen een handgeschreven overzicht overgelegd. In hoger beroep is deze post niet nader onderbouwd, zodat het recht op verrekening nog altijd niet spoedig en op eenvoudige wijze is vast te stellen. De grief faalt derhalve. Nu de man echter heeft gesteld de helft van de kosten voor zijn rekening te willen nemen zal het hof de vordering van de man uit hoofde van verrekening verminderen met een bedrag van € 314,85. In zoverre dient het bestreden vonnis te worden vernietigd.
Nota Zuiveringschap Hollandse Eilanden en Waarden
28. In de negende grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte de nota van het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden ten bedrage van € 151,44 niet ter verrekening heeft meegenomen.
29. De vrouw heeft in eerste aanleg gesteld dat het dwangbevel op haar naam staat, hetgeen ook blijkt uit de overgelegde productie. De vrouw heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, waarom deze vordering voor verrekening in aanmerking komt. Het hof acht dan ook geen rechtsgrond aanwezig, deze post voor verrekening in aanmerking te doen komen, zodat deze grief faalt.
30. Nu alle grieven van de vrouw falen, komt het hof niet toe aan de grieven van de man in voorwaardelijk incidenteel appel.
31. In eerste aanleg heeft de rechtbank de proceskosten tussen partijen
gecompenseerd. De man heeft gevorderd dat de vrouw zal worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties. Bij (voormalige) levensgezellen is het gebruikelijk de proceskosten te compenseren. Nu het hof niet zodanig bijzondere omstandigheden aanwezig acht om van deze regel af te wijken, zal het hof de proceskosten tussen partijen in hoger beroep compenseren en het vonnis in eerste aanleg op dit onderdeel bekrachtigen.
32. Het hof zal, ingevolge hetgeen hiervoor onder 27 is overwogen, het bestreden vonnis, voor zover daarbij de vrouw is veroordeeld tot betaling aan de man van een bedrag van € 18.329,73 terzake van verrekenposten over en weer tussen partijen, vernietigen en de vordering van de man op de vrouw vaststellen op € 18.014,88. Voor het overige zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd.
Derhalve wordt beslist als na te melden.
vernietigt het bestreden vonnis voorzover dit betrekking heeft op de veroordeling van de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 18.329,73 terzake van verrekenposten en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw, uit hoofde van verrekening, tot betaling aan de man van een bedrag van € 18.014,88;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Stille en Mink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2010 in aanwezigheid van de griffier.