GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.019.551/01
Rolnummer Rechtbank : 285186 / HA ZA 07-1097
arrest van de familiekamer d.d. 23 maart 2010
[appellant]
wonende te [woonplaats]
appellant tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Koudstaal, kantoorhoudende te Amsterdam,
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde tevens incidenteel appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.M. Kostense, kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage.
Bij exploot van 26 november 2008 is de man in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 21 mei 2008 en 3 september 2008 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage tussen partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de bestreden vonnissen heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de man negen grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden en heeft de vrouw incidenteel hoger beroep ingesteld onder aanvoering van twee grieven. Voorts heeft zij haar eis vermeerderd.
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft de man de grieven bestreden.
De partijen hebben hun procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
Tot niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw in haar vordering, althans haar deze vordering te ontzeggen:
Geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellant van een bedrag van € 49.341,16, althans het bedrag dat het hof in goede justitie vermeent te bepalen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2007, althans vanaf de dag dat het hof in goede justitie vermeent te behoren, tot aan de dag der algehele voldoening: een en ander te vermeerderen met de verschuldigde premies ad € 2.759,93 en de eigenaarslasten € 629,19, te vermeerderen met de wettelijke rente over de twee laatstgenoemde bedragen vanaf 23 mei 2007, althans vanaf de datum die het hof in goede justitie vermeent te behoren;
Het aandeel vast te stellen van respectievelijk eiser in reconventie en gedaagde in reconventie in de verkoopopbrengst van de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] als hierboven omschreven, althans het bedrag zoals het hof dat in goede justitie vermeent te behoren, onder verrekening van de vorderingen die appellant nog op geïntimeerde heeft als hierboven geformuleerd, althans zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren, waarbij geïntimeerde wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag dat het hof vaststelt dat geïntimeerde aan appellant dient te betalen.
In conventie en in reconventie
Met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van dit geding.
De vrouw vordert in het incidentele appel en bij eis vermeerdering:
De vonnissen van de rechtbank `s-Gravenhage van 21 mei 2008 en 3 september 2008 tussen partijen gewezen onder rolnummer 285186 / HA ZA 07-1097, te vernietigen voor zover de rechtbank daarbij de vordering van de vrouw heeft afgewezen en opnieuw rechtdoende de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 13.158,29 aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 februari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening, en de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 5.000,- uit hoofde van smartengeld, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 5 oktober 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de man in de kosten van de beide instanties en voor het overige de vonnissen in stand te laten.
Voor zover megelijk bespreekt het hof de grieven gemeenschappelijk.
De vordering van de man van € 49.341,16
1. Uit het petitum van de memorie van grieven van de man, volgt dat hij van de vrouw een vergoeding wenst te verkrijgen ter zake de financiële afwikkeling van de verkoop van de woning aan de [adres] te [woonplaats].
2. De man verwijst in grief 2 van zijn memorie van grieven, voor zijn financiële inbreng ter zake de woning aan de [adres] te [woonplaats] naar zijn akte van 8 juni 2008. De man berekent niet het totaalbedrag van zijn inbreng, althans een totaaltelling ontbreekt.
3. In grief 4 gaat de man nader in op de verbouwingskosten met betrekking tot de hiervoor genoemde onroerende zaak. Op basis van de stukken is de man van mening dat de bijdrage van de vrouw in de verbouwing van de woning aan de [adres] te ’s-Gravenhage
€ 55.597,- is geweest.
4. Het hof begrijpt uit het betoog van de man dat niet is aangetoond dat de vrouw een bedrag van € 60.000,- (rekening Zwitserland) heeft aangewend voor de verbouwing van de woning.
5. In grief 6 stelt de man dat zijn financiële inbreng in de woning € 550.752,31 is en die van de vrouw € 405.597,-. Volgens de man heeft hij dan een aanspraak van 57,6 % op de verkoopopbrengst van de woning of wel € 515.249,86. De man vraagt van dit bedrag akte.
6. Vervolgens stelt de man in zijn memorie van grieven grief 6 bladzijde 13/14: "Zou men er vanuit gaan dat de helft van de verkoopopbrengst € 894.531,- minus hypotheek en inbreng van de vrouw bij het verwerven van de woning, gelijkelijk zou moeten worden verdeeld, zoals de man betoogt dan komt men uit op een bedrag van € 34.322,- waarop de man recht zou hebben, vermeerderd met het bedrag dat hij bij de levering van de [adres] aan de notaris heeft betaald van € 15.019,16 indirect aan de vrouw oftewel in totaal € 49.341,16." Dit bedrag wordt door de man in zijn petitum gevorderd.
7. De vrouw stelt dat de door de man gevoerde discussie (gemeenschappelijke rekeningen, inbreng man, onjuiste berekeningen) niet ter zake doet, nu partijen de duidelijke afspraak hebben gemaakt dat de waarde van de woning conform de eigendomsverhouding tussen partijen verdeeld dient te worden en dat de hypotheekschuld alleen voor rekening van de man dient te komen.
8. De stelling van de man dat hij een bedrag van € 62.348,- heeft ingebracht, wordt door de vrouw gemotiveerd bestreden. De vrouw heeft daartoe ondermeer aangevoerd:
- De man voert telkenmale een verschillend bedrag van zijn inbreng op, te weten:
€ 62.348,- grief 2, € 60.733,15 grief 5 en € 75.752,31 grief 6.
- De stortingen van € 4.000,- zijn afkomstig uit het vermogen van de vrouw (Zwitserland).
- Wat de man in zijn overzicht bedoelt met € 20.102,- is de vrouw niet duidelijk. Het bedrag van € 20.102,- is verrekend met de schuldbekentenis.
- Uit de door de man overgelegde bankafschriften volgt niet dat de storting van het bedrag van € 15.623,- afkomstig is van het bedrag dat hij heeft ontvangen ter zake de verkoop van zijn woning te Rotterdam. Het lijkt er eerder op dat hier sprake is van een dubbeltelling van het door de man ontvangen bedrag uit hoofde van de vestiging van de hypothecaire geldlening op de woning ([adres]).
- De man voert de post € 10.623,- driemaal op.
- Met betrekking tot het bedrag € 10.623,- is het opmerkelijk dat de man stelt dat de gesloten hypothecaire geldlening een gezamenlijke lening van partijen is, doch dat de betaling van de notaris €10.622,92 het restant van die hypothecaire geldlening, als privé-gelden van de man zijn te beschouwen.
- De man heeft niet met eigen gelden bijgedragen aan de verbouwingskosten. Deze kosten zijn geheel door de vrouw bekostigd, uit haar privévermogen, dat zich onder andere bevond op de bankrekening van de vrouw in Zwitserland.
9. Het hof overweegt als volgt. Relevant is wat partijen met elkaar zijn overeengekomen met betrekking tot de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Bij het vaststellen van hetgeen partijen met elkaar zijn overeengekomen, is eveneens relevant de bedoeling die partijen hebben gehad, welke bedoeling van partijen mede kan worden gebaseerd op hetgeen zij over en weer hebben verklaard en de wijze waarop zij zich over en weer jegens elkaar hebben gedragen.
De hypothecaire geldlening en de bedoeling van partijen
10. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.3 van het vonnis van 21 mei 2008 overwogen dat het bedrag van € 475.886,67 (hypothecaire geldlening) als het privévermogen van de man moet worden aangemerkt. Voormeld bedrag is aangewend voor de aankoop en verbouwing van het pand aan de [adres] te [woonplaats].
11. De man is van mening dat de geldlening volgens de vigerende financiële normen niet als eigen geld kan worden aangemerkt. Volgens de man was het uitsluitend de bedoeling van partijen dat de man gedurende de samenleving alleen de lasten uit deze hypotheek voor zijn rekening zou nemen, zoals duidelijk ook is aangegeven in de samenlevingsovereenkomst artikel 4 in relatie tot de hypotheekakte.
12. Het was niet de bedoeling dat het geld verkregen uit de hypotheek zou worden aangemerkt als eigen middelen in de zin van artikel 10 van de samenlevingsovereenkomst. Beide partijen zijn deze hypothecaire lening aangegaan. Het was een gemeenschappelijk project.
13. De hypotheekbank is ook bij de aanvraag, toewijzing en afsluiting van de hypothecaire lening uitgegaan van een gemeenschappelijke hypotheek en van de samenlevende partners.
14. De man wilde niet, maar had ook niet voldoende financiële ruimte, om een dergelijke hoge hypotheek te voldoen.
15. De man is van mening dat de hypotheek gemeenschappelijk was en de daaruit verkregen gelden als vreemd vermogen dienen te worden aangemerkt en als zodanig in de afrekening dienen te worden betrokken. Volgens deze normen dient uit de verkoopopbrengst in de eerste plaats de hypotheek te worden afgelost, waarna uit de netto verkoopopbrengst ieder zijn inbreng dient te worden vergoed, waarna het restant gelijkelijk wordt verdeeld, zoals te doen gebruikelijk. Mocht de netto – verkoop - opbrengst onvoldoende zijn dan dient deze naar rato van ieder zijn inbreng te worden verdeeld.
16. Uit het betoog van de vrouw volgt expliciet dat de vrouw van mening is dat hypothecaire geldlening als een eigen schuld van de man is aan te merken en dat deze schuld uitsluitend ten laste van de man komt. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst de vrouw naar:
- De tekst van de hypotheekakte van 23 februari 2004. In de akte is vermeld: "Alsnog verklaren de comparanten sub 2 onderling te zijn overeengekomen dat, ondanks het feit dat zij ten opzichte van geldgever hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van onderhavige geldlening, deze geldlening (met uitzondering van het overbruggingsgedeelte daarvan) uitsluitend ten laste van de comparant sub 2a. zal komen en door hem als een eigen schuld zal worden voldaan. De comparant sub 2a. vrijwaart de comparante sub 2b. voor alle aanspraken voortvloeiende uit onderhavige geldlening. In verband hiermee wordt verwezen naar een door de comparanten sub 2 op te maken samenlevingsovereenkomst bij Caminada notarissen".
- Artikel 10 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst: "Indien door partijen een door hen beiden te bewonen woning en/of een door hen beiden te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer heeft bijgedragen dan overeenkomt met zijn aandeel in de bedoelde woning een vordering verkrijgen op de andere partij tot een zodanig bedrag dat ieders opoffering overeenstemt met ieders gerechtigdheid tot bedoelde woning". Uit deze bepaling volgt dat het de bedoeling van partijen was dat een ieder de woning, conform de eigendomsverhouding 50%-50%, voor de helft zou financieren.
- De tekst van de tussen partijen gesloten schuldbekentenis van 4 december 2004. Op basis van de lening van € 42.500,- verkreeg de vrouw een extra aanspraak op een aandeel van de woning van 5%. Daardoor bestond de aanspraak van de vrouw niet uit de overeengekomen 50%, doch 55%. De aanspraak van de man verminderde van de overeengekomen 50% naar 45%. Deze overeenkomst is opgesteld nadat de volledige verbouwing aan het pand aan de [adres] al was afgerond. Uit deze schuldbekentenis volgt dat partijen in december 2004 van mening waren dat beide gelijkelijk aan de woning hadden bijgedragen, ieder voor 50%; de man middels de hypothecaire geldlening en de vrouw middels investering van privé-gelden.
- De e-mail van de man aan de vrouw van 3 mei 2005: "Is dat eenmaal gebeurd dan zal ik voor de paar maanden dat ik hier nog ben jou hetzelfde bedrag betalen dat ik netto kwijt ben aan mijn hypotheek voor 475.000 dus minus de belastingaftrek, afgerond is dat een bedrag van ongeveer betalen 1000 euro per maand."
17. Het hof overweegt als volgt. De rechtsvraag die moet worden beantwoord is of de hypothecaire geldlening bij Obvion NV in de interne verhouding tussen partijen voor rekening en risico komt van de man.
18. Het hof verwijst in deze naar de hypotheekakte van 23 februari 2004 bladzijde 10 tweede alinea, die als productie 1 is bijgevoegd bij de memorie van antwoord van de vrouw. Zoals hierboven onder 16 weergegeven.
19. Dat de hypothecaire geldlening voor rekening van de man kwam, volgt eveneens uit de tussen partijen gesloten samenlevingsovereenkomst welke samenlevingsovereenkomst eveneens onder leiding van een notaris tot stand is gekomen. In artikel 4 van de samenlevingsovereenkomst is opgenomen: "De kosten van de gemeenschappelijke huishouding in enig jaar, deze kosten genomen in de ruimste zin van het woord, worden voldaan uit de in dat jaar genoten inkomens van de partijen en wel ieder voor de helft, behoudens indien en voor zover partijen (bijvoorbeeld ten aanzien van hypotheeklasten) anders overeenkomen".
20. Tot slot verwijst het hof naar de e-mail van de man van 3 mei 2005 gericht aan de vrouw, waarin de man stelt: "dat ik netto kwijt ben aan mijn hypotheek voor 475.000".
21. Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, brengt een redelijke uitleg van de meergenoemde hypotheekakte in samenhang met de samenlevingsovereenkomst met zich mede dat partijen met elkaar zijn overeengekomen dat de man zowel de rente, alsmede de aflossing van de hypothecaire geldlening als een eigen schuld zal voldoen en de vrouw ter zake die schuld zal vrijwaren. In de interne verhouding tussen partijen is de man derhalve aansprakelijk voor de aflossing van de hypothecaire geldlening, alsmede voor de betaling van de rente. De restantsom van de hypothecaire geldlening dient derhalve in mindering te worden gebracht op het aandeel van de man in de opbrengst van het pand aan de [adres] te [woonplaats]. Uit de nota van afrekening van 15 november 2006 volgt dat de restantsom van de hypothecaire geldlening bedroeg € 475.775,83.
Aandeel in de waarde van de woning.
22. Op 4 december 2004 is tussen partijen een schuldbekentenis getekend. Deze schuldbekentenis is als productie 5 bijgevoegd bij de memorie van antwoord van de vrouw.
23. Deze schuldbekentenis is getekend nadat de verbouwing van het woonhuis aan de [adres] te [woonplaats] volledig was afgerond.
24. Uit een bijlage – naar het hof aanneemt behorende bij de schuldbekentenis – volgt dat het aandeel van de vrouw in de woning vanaf 4 december 2004 bedraagt 55% en dat van de man 45%.
25. Het hof verwijst eveneens naar een fax van het notariskantoor Nootdorp van 30 oktober 2006 gericht aan mr. D.M.G. van den Hoogen. In deze fax is gesteld: "Ik heb hem (de man) geadviseerd dat zij beter een schuldbekentenis konden opstellen. Ik heb hen daartoe een ontwerp toegestuurd. Zij hebben hierin nog een paar kleine wijzigingen aangebracht. Door beiden is de schuldbekentenis ondertekend en aan mij geretourneerd, waarna ik de schuldbekentenis heb laten registreren".
26. Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, acht het hof het aannemelijk dat na de verbouwing van het pand aan de [adres] te [woonplaats] tussen partijen een overeenkomst is gesloten waarbij de vrouw aan de man een geldbedrag heeft verstrekt en waarbij partijen tevens zijn overeengekomen dat de deelgerechtigdheid in het woonhuis aan de [adres] te [woonplaats] in verbintenisrechtelijke zin is gewijzigd in een verhouding 55 % voor de vrouw en 45 % van de man. Op 1 september 2005 hebben partijen in een overeenkomst de stand van de hiervoor vermelde lening vastgesteld, alsmede de eigendomsverhouding, zie productie 6 bij de memorie van antwoord van de vrouw. In deze door beide partijen ondertekende overeenkomst is eveneens vermeld: "Na terugbetaling in de toekomst van de resterende helft van de lening van 4 december 2004 zullen deze eigendomsverhoudingen weer terug zijn naar de verhouding 50%-50%, zoals gold op het moment van aankoop van het pand [adres] 26".
27. Mede bezien de hiervoor vermelde tussen partijen gesloten overeenkomsten acht het hof het aannemelijk dat de vrouw door middel van eigen geld en de man door middel van de hypothecaire geldlening, hun respectievelijke bijdragen in de financiering, aan de woning aan de [adres] te ’s-Gravenhage hadden voldaan.
28. Naar het oordeel van het hof mocht de vrouw er in redelijkheid op vertrouwen dat de man – na ondertekening van de hiervoor vermelde overeenkomsten – geen andere of verdere aanspraken meer had jegens de vrouw met betrekking tot de woning aan de [adres] te [woonplaats], behoudens hetgeen partijen in de betreffende overeenkomsten hadden vastgelegd.
29. Gezien het feit dat de vrouw zelf uitgaat dat in een verhouding 50%-50% van de waarde van de woning aan de [adres] te ’s-Gravenhage moet worden afgerekend, gaat het hof ervan uit dat het bedrag van € 42.500,- tussen partijen is verrekend.
30. In het kader van de financiële afwikkeling van de woning aan de [adres] te
’s-Gravenhage heeft de vrouw een vordering op de man van € 13.158,29. Het hof verwijst naar de berekening van Ernst & Young, zoals vastgelegd in de brief van 9 januari 2007.
31. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen, behoeft hetgeen de man heeft gesteld ter zake de door hem gestelde vergoedingsrechten met betrekking tot de woning aan de [adres] te [woonplaats] geen verdere bespreking.
Premies levensverzekering
32. In grief 8 stelt de man dat hij recht heeft op vergoeding van de door hem betaalde premies levensverzekering. Hij heeft de premies voldaan, en de vrouw is aangewezen als de eerste begunstigde. De vrouw dient aan hem te vergoeden het gedeelte van de polis dat betrekking heeft op het overlijdensrisicogedeelte. De premies met betrekking tot het overlijdensrisicogedeelte zijn:
- Allianz Nederland polisnummer: 00595041 € 132,12 per maand, gedurende 17 maanden totaal, € 2.245,97, en
- SNS Bank polisnummers 12033912530 en 1203391259 gedurende 19 maanden, totaal € 513,96.
33. De vrouw stelt dat op de polissen niet vermeld staat dat de vrouw het risicogedeelte moet voldoen. De vrouw weet niet of, en zo ja van welke rekening, de man de premies heeft betaald. De man heeft nimmer aanspraak gemaakt op terugbetaling van de premies. Niet in de tussen partijen, meerdere malen, opgestelde schuldverklaringen en ook niet in het door de in het door hem opgestelde ontwerp tot financiële afwikkeling.
34. Het hof overweegt als volgt. Artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst luidt als volgt: "Premies en koopsommen van levensverzekeringen (ongevallenverzekeringen daaronder begrepen) vormen geen kosten van de huishouding, voor zover premies en koopsommen betrekking hebben op de dekking van het risico van overlijden van de verzekerde. Indien een partij als begunstigde in een dergelijke polis staat genoemd worden de daarop betrekking hebbende premies en koopsommen door deze partij geheel voldaan".
35. In de polis van Allianz 00595041 is niet vermeld het gedeelte van de premie dat betrekking heeft op het overlijdensrisicogedeelte. Dat Allianz dat achteraf – op verzoek van de man – alsnog vaststelt, doet daaraan niet af. Uit de polissen van SNS Bank valt eveneens niet vast te stellen welke gedeelte van de premie betrekking heeft op het overlijdensrisicogedeelte. Naar het oordeel van het hof moet uit de polis volgen of de vrouw draagplichtig is voor de premie met betrekking tot het overlijdensrisicogedeelte. Nu dit niet het geval is, kan de man niet achter af alsnog het deel van de premie dat betrekking heeft op het overlijdensrisicogedeelte op de vrouw verhalen.
Mishandeling en vermeerdering eis.
36. De vrouw wenst haar vordering in hoger beroep te vermeerderen, omdat zij stelt een vordering op de man van € 5.000,- te hebben ter zake van schade die zij heeft geleden doordat de man haar op 5 oktober 2005 heeft mishandeld. De schade van de vrouw bestaat naar haar stelling uit immateriële schade aangezien de vrouw ten gevolge van de mishandeling kwetsuren heeft opgelopen en pijn heeft geleden.
37. De man maakt bezwaar tegen de vermeerdering van eis. In de visie van de man betreft het een nieuwe vordering die berust op een geheel andere grondslag. Door deze eis vermeerdering wordt de man een volledige instantie onthouden ten aanzien nieuwe vordering, hetgeen in strijd is met de goede procesorde. Bovendien wordt de procedure onnodig vertraagd.
38. Het hof overweegt als volgt. Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen.
39. In het onderhavige geval acht het hof de vermeerdering van eis in strijd met een goede procesorde aangezien er sprake is van een vordering die geen enkele samenhang heeft met de vordering die de vrouw in eerste aanleg heeft ingesteld. Door de handelswijze van de vrouw wordt dan de man een instantie onthouden.
Gedeeltelijke vernietiging
40. De bestreden vonnissen moeten worden vernietigd voor zover deze betrekking hebben op de verdeling inzake de opbrengst van de woning aan de [adres] te [woonplaats] en zover de vrouw is veroordeeld om de man uit dien hoofde enig bedrag dient te betalen.
40. Gezien het feit dat er sprake is van ex-partners acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten tussen partijen te compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten voldoet.
vernietigt de vonnissen van 21 mei 2008 en 3 september 2008 van de rechtbank `s-Gravenhage voor zover deze betrekking hebben op de verdeling inzake de opbrengst van de woning aan de [adres] te ’s-Gravenhage en waarbij de vrouw is veroordeeld om aan de man te voldoen de somma van € 1.024,55 en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man – met betrekking tot de verdeling van de opbrengst van de woning aan de [adres] te ’s-Gravenhage - om aan de vrouw te voldoen de somma van € 13.158,29 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst af hetgeen anders of meer is gevorderd;
bekrachtigt de bestreden vonnissen voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Mos-Verstraten en Van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 maart 2010 in aanwezigheid van de griffier.