GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.010.092/01
Rolnummer rechtbank : HA ZA 06-2528
arrest van de familiekamer d.d. 16 maart 2010
[appellant]
Wonende te [woonplaats]
appellant, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. V.S.Waterval, kantoorhoudend te Spijkenisse
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde, tevens incidenteel appellant
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.H.Beerstecher, kantoorhoudend te Spijkenisse.
Bij exploot van 3 juli 2008 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 9 april 2008, door de rechtbank te Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij dagvaarding en conclusie van eis in hoger beroep heeft de man zeven grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord met als productie de processtukken in eerste aanleg heeft de vrouw de grieven bestreden. Tevens heeft zij incidenteel hoger beroep ingesteld onder aanvoering van één grief.
Bij memorie van antwoord in het incidentele hoger beroep heeft de man de grief bestreden.
De partijen hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. mTegen de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld onder 2 in het bestreden vonnis is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. De man vordert gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende, de vrouw alsnog te veroordelen om te voldoen hetgeen in de dagvaarding eerste aanleg is gevorderd en welke onderdelen van de vordering in het vonnis van de rechtbank onder 5.1 tot en met 5.6 zijn afgewezen met veroordeling van de vrouw in de kosten van de beide instanties.
3. In het incidenteel appel vordert de vrouw gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis uitsluitend voor zover het betreft de veroordeling van de vrouw tot betaling aan de man van de bedragen genoemd in het vonnis sub 5.7 en 5.8 en, opnieuw rechtdoende, te verklaren voor recht dat de vrouw niet gehouden is tot betaling van enig bedrag aan de man, althans tot een lager bedrag dan in het bestreden vonnis sub 5.7 en 5.8 vermeld, en voor het overige het vonnis van de rechtbank van 9 april 2008, tussen partijen gewezen onder nummer 268800/HA ZA 06-2528 te bekrachtigen, zulks met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
4. In de eerste grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw niet wordt verplicht tot afgifte van de kleding van de man, computer en geluidsinstallatie en/of hiervoor ook geen redelijke vergoeding aan de man dient te betalen. Ter toelichting voert hij aan dat hij nooit enige afspraak met de vrouw heeft gemaakt omtrent het plaatsen van bedoelde goederen in de voortuin en dat, als de vrouw bedoelde goederen onbeheerd in haar voortuin heeft achtergelaten, zij daardoor bewust het risico heeft genomen dat een onbekende derde de goederen van de man heeft weggenomen. Ten aanzien van het achterblijven van de printers, schommelbank, gereedschap, visspullen, cd’s, bijbels, vier geluidsboxen, beertender, digitale camera en wasautomaat heeft de man zoals hij stelt geen bewijs.
5. Het hof overweegt als volgt. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank met betrekking tot de kleding, computer en geluidsinstallatie vastgesteld dat de vrouw deze goederen niet langer in haar bezit heeft zodat zij deze ook niet kan afgeven. Tegen deze overweging van de rechtbank heeft de man geen grieven gericht zodat vaststaat dat de vrouw de bedoelde goederen niet in haar bezit heeft en deze dus ook niet kan afgeven. Ook in hoger beroep stelt de man niets over datum aankoop van deze goederen, het aankoopbedrag en de hoeveelheid kleding. Alleen al om deze reden is het niet mogelijk een redelijke door de vrouw te betalen vergoeding voor deze goederen vast te stellen. De conclusie is dat de eerste grief faalt.
6. In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering tot afgifte van de auto, het bijbehorende veiligheidsslot en de hoes, dan wel tot betaling van een vergoeding hiervoor heeft afgewezen.
7. Volgens zijn toelichting erkent de man dat zijn bewijsrechtelijke positie zeer zwak is. Het is aan hem aan te tonen dat hij de eigenaar van de auto is, ondanks dat deze ten name van de vrouw is gesteld. In hoger beroep laat de man na feiten en omstandigheden te stellen die, indien bewezen, leiden tot de conclusie dat de betreffende auto aan de man in eigendom toebehoort. De conclusie is dat deze grief faalt.
8. In zijn derde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering tot verdeling van een aantal gemeenschappelijke roerende goederen, de verbouwingen en de opleidingen heeft afgewezen.
9. Het hof oordeelt als volgt. Tegen het gemotiveerde oordeel van de rechtbank over deze vordering heeft de man niets gesteld om dit oordeel aan te vechten. Zoals blijkt uit zijn toelichting erkent de man dat zijn bewijsrechtelijke positie zeer zwak is. Dit dient voor zijn rekening te komen en de conclusie is dat deze grief faalt.
10. Ook met betrekking tot de grieven 4 en 5 geldt dat de man erkent dat hij niet in staat is aan te tonen hoe de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de opleidingskosten en het restbedrag van de spaarrekening van de vrouw is geweest. De conclusie is dat deze grieven niet kunnen slagen.
11. In zijn zesde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft gesteld dat de man de stelling van de vrouw ten aanzien van de WAO-uitkering over de maand juli 2005 niet weersproken heeft. Hij stelt dat hij nooit een bedrag van € 500 van de vrouw heeft ontvreemd en evenmin een bedrag van € 200 van de zoon van de vrouw. Hij ontkent kosten ter zake de telefoon tot een bedrag van € 400 te hebben gemaakt.
12. De vrouw heeft erkend dat zij de WAO-uitkering van de man over de maand juli 2005 ten bedrage van € 860 op haar bankrekening heeft ontvangen. Tegenover de betwisting door de man van het feit dat hij gelden zou hebben ontvreemd van haar en van haar zoon en de betwisting van de telefoonkosten heeft de vrouw in hoger beroep volstaan met het herhalen van haar stellingen: nadere gegevens heeft zij niet in het geding gebracht. Het feit dat partijen twisten over deze vorderingen van de vrouw brengt naar het oordeel van het hof met zich dat van verrekening geen sprake kan zijn. Dit betekent dat de vordering van de man ter zake de WAO-uitkering ten bedrage van € 860 kan worden toegewezen. De zesde grief van de man van de man slaagt en het bestreden vonnis zal op dit punt vernietigd worden.
13. De zevende grief van de man handelt over het vakantiegeld. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering ter zake over het jaar 2005 heeft afgewezen.
14. Het hof oordeelt als volgt. De vrouw heeft, ook in hoger beroep, betwist dat het vakantiegeld naar haar rekening is overgemaakt. In hoger beroep laat de man na over deze post nadere gegevens in het geding te brengen terwijl de stelplicht en bewijslast in deze op hem rust. De door de man aangekondigde brief van het UWV, waaruit zou blijken op welk rekeningnummer het vakantiegeld is gestort, bevindt zich niet bij de stukken.
15. Het hof zal het bewijsaanbod van de man passeren. De verklaringen van de door de man voorgestelde getuigen bevinden zich al in het dossier en hebben betrekking op de goederen waarover het hof reeds als vaststaand heeft aangenomen dat deze niet in het bezit van de vrouw zijn.
16. De grief van de vrouw in het incidenteel appel richt zich tegen de beslissing van de rechtbank dat zij aan de man dient te voldoen een bedrag van € 449,66 ter zake de gemeentelijke heffingen en een bedrag van € 574,68 wegens terugbetaling van een door het ministerie van VROM verrichte betaling die overgemaakt is naar de rekening van de vrouw. Zoals blijkt uit de toelichting bestrijdt de vrouw niet de betalingsverplichting als zodanig. Het hof leest haar grief aldus dat zij zich beroept op compensatie met de door de man aan haar verschuldigde bedragen in verband met de door beweerdelijk ontvreemde bedragen van € 500 van de vrouw, € 200 van de zoon van de vrouw en de door de vrouw voor de man betaalde telefoonrekeningen tot een bedrag van € 400, -. Aldus heeft de vrouw een vordering op de man van € 1.100, -, zodat na verrekening de man geen vordering op de vrouw meer heeft. De vrouw stelt zich hierbij op het standpunt dat er geen aanleiding is of kan zijn de ontvangen WAO-uitkering over de maand juli 2005 aan de man terug te betalen.
17. Zoals hierboven in rechtsoverweging 12 overwogen twisten partijen over de door de vrouw beweerde vorderingen ter zake van van haar en van haar zoon ontvreemde gelden en de betaling van de telefoonkosten. Dit betekent dat van verrekening geen sprake kan zijn. De incidentele grief faalt.
18. Het hof vindt in de betrekking zoals die tussen partijen heeft bestaan aanleiding de proceskosten te compenseren.
Het bovenstaande brengt mee dat het bestreden vonnis deels moet worden vernietigd.
rechtdoende in het principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis door de rechtbank te Rotterdam tussen de partijen op 9 april 2008 gewezen, doch uitsluitend voor zover daarbij de vordering van de man tot terugbetaling van de WAO-uitkering over de maand juli 2005 is afgewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de vrouw aan de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 860, - en wel binnen twee weken na betekening van dit arrest:
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten dragen;
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Dusamos en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2010 in aanwezigheid van de griffier.