ECLI:NL:GHSGR:2010:BN3111

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.026.633-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Leuven
  • P. Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewindvoering en vermogensrechtelijke belangen van rechthebbende met autistische stoornis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 31 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bewindvoering van een rechthebbende met een autistische stoornis. De rechthebbende had op 16 februari 2009 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter van 24 november 2008, waarin zijn verzoek tot opheffing van het bewind werd afgewezen. De bewindvoerder, die ook de broer van de rechthebbende is, heeft op 6 oktober 2009 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 februari 2010 waren zowel de rechthebbende als de bewindvoerder aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.

De rechthebbende verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind op te heffen, of in ieder geval een andere bewindvoerder te benoemen. Hij stelde dat hij in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen, mede door de positieve begeleiding van de stichting De Compaan. De bewindvoerder daarentegen betoogde dat de onderbewindstelling nog steeds noodzakelijk was, gezien de chronische aard van de autistische stoornis van de rechthebbende.

Het hof oordeelde dat de rechthebbende nog steeds niet in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat de gronden voor de onderbewindstelling nog steeds aanwezig waren. De rechthebbende had onvoldoende bewijs geleverd dat zijn situatie was verbeterd tot het punt waarop de onderbewindstelling kon worden opgeheven. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking en wees het verzoek van de rechthebbende af.

De beslissing werd genomen door de rechters M. Mink, A. van Leuven en P. Punselie, met mr. De Ridder als griffier. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige bewindvoering en de bescherming van de belangen van personen met een beperking.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 31 maart 2010
Zaaknummer : 200.026.633/01
Rekestnr. rechtbank : EJ VERZ 06-84902 en EJ VERZ 07-80329
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat mr. E.A.C. van Kempen te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[bewindvoerder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat mr. D.S. Lösing te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De rechthebbende is op 16 februari 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 november 2008 van de kantonrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage, vestiging ’s Gravenhage (hierna: de bestreden beschikking).
De bewindvoerder heeft op 6 oktober 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de rechthebbende zijn bij het hof op 3 september 2009, 19 januari 2010, 10 februari 2010 en 23 februari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 24 februari 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat, en de bewindvoerder, bijgestaan door zijn advocaat. Tevens is aanwezig geweest de heer L. Dolezal van de stichting De Compaan, als begeleider van de rechthebbende. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind en het verzoek van de bewindvoerder tot instellen van een mentorschap afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de onder bewindstelling van de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende, de benoeming van de bewindvoerder, alsmede, subsidiair het instellen van een mentorschap ten behoeve van de rechthebbende en de benoeming van de mentor.
2. De rechthebbende verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor wat betreft de bewindvoering primair het verzoek tot opheffing van het bewind toe te wijzen, subsidiair het verzoek tot toepassing van mentorschap af te wijzen, meer subsidiair een andere bewindvoerder te benoemen dan de (huidige) bewindvoerder, dan wel, voor wat betreft eventueel mentorschap een andere mentor te benoemen dan de persoon van de bewindvoerder.
3. De bewindvoerder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen, af te wijzen, het verzoek van de rechthebbende om over te gaan tot benoeming van een derde als bewindvoerder af te wijzen waarbij het verzoek om mentorschap eveneens kan worden afgewezen, en bij benoeming van een derde als bewindvoerder het verzoek om ten behoeve van de rechthebbende een mentorschap in te stellen, toe te wijzen.
4. De rechthebbende stelt zich op het standpunt dat hij in staat kan worden geacht ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De rechthebbende stelt daartoe dat hij door de positieve en stimulerende vorm van (ambulante) begeleiding die hij ontvangt van de stichting De Compaan tot veel meer in staat is dan aanvankelijk werd gedacht. De oorzaak die tot de onderbewindstelling aanleiding heeft gegeven, namelijk de autistische stoornis die zo zwaar op de rechthebbende drukte dat hij niet zelfstandig kon wonen, is voor de rechthebbende hanteerbaar geworden. Hoewel professionele begeleiding - zoals in de vorm van voormelde ambulante begeleiding - nodig blijft, is de rechthebbende van oordeel dat het strikte financiële beleid dat nu wordt gevoerd in het kader van de onderbewindstelling niet meer nodig is. Indien het hof van oordeel is dat de onderbewindstelling niet kan worden opgeheven, verzoekt de rechthebbende de benoeming van een (professionele) derde als bewindvoerder in plaats van de broer van de rechthebbende (de huidige bewindvoerder). De rechthebbende voert hiertoe aan dat hij meer profiteert van professionele begeleiding en ondersteuning dan die geboden door de bewindvoerder en zijn echtgenote, en verwijst hiervoor naar het verslag van het diagnostisch onderzoek, gedateerd 18 juli 2008, opgesteld door het Centrum Autisme (hierna verder: het verslag van het diagnostisch onderzoek). Daarnaast wordt de rechthebbende zijns inziens door de bewindvoerder financieel te kort gehouden. De rechthebbende verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar de opdracht van de rechtbank aan de bewindvoerder om hem meer financiële ruimte te geven.
5. De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat de grond voor een onderbewindstelling nog aanwezig is nu autisme een chronische stoornis is. De bewindvoerder stelt dat de door de rechthebbende ontvangen hulpverlening zich voornamelijk richt op begeleiding van de rechthebbende in praktische en geestelijke zin en dat de financiële zaken nagenoeg volledig door hem worden geregeld. De bewindvoerder erkent dat hem door de rechtbank is opgedragen om de rechthebbende meer financiële ruimte te geven, maar hij stelt dat daarmee niet is gezegd dat de rechthebbende er krap bij zat. In het verleden heeft de bewindvoerder getracht een professionele bewindvoerder te vinden die het bewind op zich wilde nemen, maar hij heeft daartoe niemand bereid gevonden. Gelet op het vorenstaande acht de bewindvoerder de kans klein dat een geschikte kandidaat wordt gevonden om de taak van bewindvoerder op zich te nemen. De bewindvoerder stelt tot slot bij opheffing van het bewind of de benoeming van een andere bewindvoerder, een mentorschap wel noodzakelijk te achten.
6. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover thans van belang, de kantonrechter op verzoek van de rechthebbende een bewind kan opheffen, indien de oorzaken die tot de onderbewindstelling aanleiding hebben gegeven, niet meer bestaan. In het onderhavige geval is destijds bij beschikking van 8 september 2004 het bewind ingesteld omdat naar het oordeel van de kantonrechter de rechthebbende, gelet op zijn geestelijke toestand, niet ten volle in staat moest worden geacht zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk te behartigen.
7. Het hof overweegt als volgt. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof genoegzaam gebleken dat de rechthebbende noch immer niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals hij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden aangedragen die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. Hierbij weegt het hof mee dat uit het door de rechthebbende overgelegde verslag van het diagnostisch onderzoek blijkt dat bij de rechthebbende sprake is van een autistische stoornis. Hoewel het het hof is gebleken dat de rechthebbende zich bij de ondersteunende begeleiding van de stichting De Compaan positief heeft ontwikkeld, heeft de rechthebbende - gelet op het grote aantal contacturen - thans nog veel behoefte aan hulp en begeleiding op niet financieel gebied. De rechthebbende kan juist optimaal profiteren van de hem thans geboden begeleiding, mede omdat die begeleiding zich in het geheel niet hoeft bezig te houden met financiële kwesties. Daarbij komt dat in het verslag van het diagnostisch onderzoek is aanbevolen om het toezicht op het beheer van de financiën van de rechthebbende (al dan niet professioneel) in stand te houden. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het risico aanwezig is dat de rechthebbende overbelast zal raken indien hij zijn eigen financiën moet regelen en dat de kans op afbreuk van de thans beschikbare begeleiding toeneemt. Het hof acht het niet verantwoord om de onderbewindstelling op te heffen. Nu de gronden voor de onderbewindstelling nog immer bestaan, dient de bestreden beschikking derhalve in zoverre te worden bekrachtigd.
8. Omtrent de persoon van de bewindvoerder overweegt het hof als volgt. Het is het hof gebleken dat vanuit de rechthebbende onvrede bestaat over de wijze waarop de bewindvoerder in het verleden de financiën van de rechthebbende heeft verzorgd. Naar het oordeel van het hof leveren de door de rechthebbende aangevoerde argumenten echter onvoldoende aanwijzing op dat de bewindvoerder het bewind op een onzorgvuldige of niet-respectvolle wijze jegens de rechthebbende heeft uitgeoefend of zou uitoefenen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de meerwaarde om de broer van de rechthebbende als bewindvoerder te handhaven naar het oordeel van het hof is gelegen in het feit dat hij zich, als broer, zijn belangen zeer aantrekt en in die hoedanigheid net iets meer onderneemt dan een neutrale derde. Als voorbeeld is ter sprake gebracht de inschakeling door de bewindvoerder van de hulpverlening waarvan de rechthebbende thans veel steun ondervindt. Het hof neemt hierbij voorts in overweging dat het huidige (minimale) contact tussen de rechthebbende en de bewindvoerder en hetgeen door beide partijen ter terechtzitting is verklaard - namelijk dat dit contact niet behoeft te worden geïntensiveerd - niet aan de uitoefening van het bewind in de weg staat. Daarbij komt dat de rechthebbende heeft nagelaten om een alternatieve bewindvoerder voor te dragen.
9. Nu het primaire verzoek van de rechthebbende wordt afgewezen, behoeft, gezien de inhoud van het verzochte en de bovenstaande overwegingen, het door de rechthebbende subsidiair en meer subsidiair verzochte geen bespreking meer.
10. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Leuven en Punselie, bijgestaan door mr. De Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2010.