GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 105.007.590/01
Rolnummer rechtbank : 281292 / HA ZA 07-406
arrest van de familiekamer d.d. 30 maart 2010
[appellante],
wonende te Voorburg,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.G. Schnoor, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
[verweerster]
wonende te `s-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [verweerster],
advocaat: mr. B.F.F. Gosschalk-Davidson, kantoorhoudende te 's-Gravenhage.
Bij exploot van 24 januari 2008 is [appellante] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 23 mei 2007 en 7 november 2007 van de rechtbank te `s-Gravenhage tussen partijen gewezen.
Voor de loop van het geding verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnissen heeft gesteld.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] drie grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft [verweerster] de grieven bestreden.
De partijen hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. [appellante] heeft gevorderd dat het het hof moge behagen bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen de vonnissen door de rechtbank `s-Gravenhage op 23 mei 2007 en 7 november 2007 onder rolnummer 281292 / HA ZA 07-706 tussen [appellante] als eiseres en [verweerster] als gedaagde gewezen, en opnieuw rechtdoende, te verklaren voor recht dat het testament van
5 januari 2003 nietig is en dat de nalatenschap van de heer De Haan dient te worden afgewikkeld volgens het testament van 24 augustus 1979, alsmede te verklaren voor recht dat de akte houdende de opheffing huwelijksvoorwaarden van 5 januari 2003 nietig is en dat het testament dient te worden afgewikkeld rekeninghoudende met de huwelijksvoorwaarden van 24 september 1979, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
2. De kern van het geschil is of erflater op het moment van het passeren van de notariële akte inzake opheffing huwelijkse voorwaarden heeft gehandeld onder invloed van een geestelijke stoornis en zijn wilsbekwaamheid bij het maken van zijn testament.
3. In grief 1 stelt [appellante] dat erflater door het opheffen van de huwelijkse voorwaarden werd benadeeld. Voor de wijziging van de huwelijkse voorwaarden van 5 januari 2003 was er sprake van uitsluiting van gemeenschap van goederen. Er waren twee gescheiden vermogens, te weten het vermogen van erflater en het vermogen van [verweerster]. Door het opheffen van de huwelijkse voorwaarden is de woning [gelegen]4 te 's-Gravenhage in de huwelijksgoederengemeenschap gevallen van erflater en [verweerster]. Erflater werd door de vermoedelijk niet door hem gewilde wijziging, benadeeld voor ten minste
€ 294.966,-.
4. Door [verweerster] wordt gesteld dat zij en erflater al jaren van plan waren om de huwelijkse voorwaarden om te zetten naar de wettelijke gemeenschap van goederen. Erflater heeft zelf kenbaar gemaakt dat hij naar de notaris wilde. Voorts wordt door [verweerster] betwist dat er sprake is van een benadeling. Tijdens en na het werkbare leven van erflater en [verweerster] droegen zij beiden bij in de kosten van het huishouden, reparaties van het huis en dergelijke en nooit heeft er een verrekening plaatsgevonden. [verweerster] beschikte over eigen inkomen en er werd niet precies opgelet hoe de inbreng was.
5. Voorts stelt [verweerster] dat het bij [appellante] niet zozeer gaat om de benadeling van erflater als wel om het feit dat [appellante] meent door de wijziging van de huwelijkse voorwaarden en het testament zelf ernstig benadeeld te zijn.
6. [verweerster] stelt in haar conclusie van antwoord en in haar memorie van antwoord dat de huidige situatie van het testament logisch is en aansluit bij het wettelijke stelsel.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de gewisselde stukken volgt dat erflater en [verweerster] op 25 september 1974 met elkaar zijn gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden, inhoudende een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, behoudens de gemeenschap van inboedel.
8. Op het moment van het opheffen van de huwelijkse voorwaarden waren erflater en [verweerster] ruim 28 jaar gehuwd. Voorts hadden erflater en [verweerster] over en weer nooit verrekend of precies gelet op hoe de inbreng verdeeld was, hetgeen door [appellante] niet is weersproken.
9. Gezien de duur van het huwelijk, de leeftijd van erflater en [verweerster] en het feit dat er nooit was verrekend, acht het hof de stelling van [verweerster] aannemelijk dat erflater en [verweerster] al enige jaren van plan waren om de huwelijkse voorwaarden te wijzigen.
10. Door het opheffen van de huwelijksvoorwaarden ontstond tussen erflater en [verweerster] de wettelijke gemeenschap van goederen.
11. Erflater en [verweerster] waren vanaf de opheffing van de huwelijkse voorwaarden beiden gerechtigd in de huwelijksgoederengemeenschap onder respectering van de rechten van de andere echtgenoot. De boedelmenging die heeft plaatsgevonden, is echter door de opheffing van de huwelijkse voorwaarden niet voltooid. De goederen en de schulden die de echtgenoten nadien verkregen gingen evenzo op grond van boedelmenging over naar de huwelijksgemeenschap.
12. Van benadeling van erflater bij het opheffen van de huwelijkse voorwaarden is in het onderhavige geval geen sprake. Erflater was mede gerechtigd in de huwelijksgoederengemeenschap, hij werd medegerechtigd in alle toekomstige baten en voorts werd [verweerster] mede draagplichtig voor de schulden die aan de zijde van erflater in de gemeenschap zijn gevallen.
13. Eerst bij het einde van de huwelijksgoederengemeenschap - in dit geval het overlijden van erflater - kan de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap worden vastgesteld en kan worden vastgesteld voor welke deelgenoot de opheffing het meest voordelig is geweest.
14. [appellante] is het niet eens met rechtsoverweging 2.8 van het vonnis van 7 november 2007, dat [appellante] niet is geslaagd in de bewijsopdracht, inhoudende te bewijzen dat de geestesvermogens van haar vader op 5 januari 2003 waren gestoord en dat hij onder invloed van die stoornis het testament opmaakte en met [verweerster] de opheffing van de huwelijkse voorwaarden overeenkwam.
15. Door [appellante] wordt onder meer aangevoerd:
- De rechtbank miskent de deskundigheid van de behandelend arts, mevrouw Ferguson, en de klinisch geriater, de heer R.C. Sival. Door deze specialisten werd immers de diagnose Alzheimer vastgesteld. Het betrof volgens deze specialisten een diep demente man die niet tot communicatie in staat was.
- Ten onrechte heeft de rechtbank uit de brief van de klinisch geriater, de heer R.C. Sival, van 14 januari 2003, de conclusie getrokken dat erflater op dat moment nog in staat was tot begrip en communicatie. Naar het oordeel van [appellante] heeft de rechtbank een verkeerde conclusie getrokken. Voorts verwijst [appellante] naar het rapport van de revalidatie arts van 14 april 2009.
- Ten onrechte heeft de rechter tegenover de verklaring van getuige Ferguson gesteld de verklaringen van de notaris en de heer [naam]. Het oordeel van Ferguson als behandelend arts dient te prevaleren boven de verklaringen van de notaris en de heer [verweerster].
- De notaris had uit hoofde van zijn ambtsverplichtingen moeten verifiëren of de ziekte van invloed was op het vermogen van erflater om zijn wil te bepalen.
- Uit de verklaring zoals die door de notaris is afgelegd, blijkt dat deze niet in staat was om met erflater op normale wijze te communiceren.
- Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat niet is uit te sluiten dat bij erflater sprake was van een wisselende situatie, waarin hij het ene moment wel helder was en het andere moment niet.
16. Uit het betoog van [verweerster] volgt dat zij van mening is dat erflater op 5 januari 2003 wel in staat was om zijn wil te bepalen. Zij voert daartoe onder meer aan:
- De revalidatie arts de heer W.C.G. Blanken staaft zijn beweringen alleen op geschreven stukken, terwijl hij erflater nooit ontmoet heeft.
- De verpleeghuisarts, Ferguson, heeft erflater behalve bij de eerste anamnese en onderzoek slechts incidenteel gezien.
- De getuige [naam] (nu gepensioneerd) neuroloog heeft erflater nog bezocht in de periode tussen 19 december 2002 en 5 januari 2003 en hij vond hem toen helder en ook wilsbekwaam.
- De notaris twijfelde niet aan de verstandelijke vermogens op het moment dat hij op 5 januari 2003 de akte opheffing huwelijkse voorwaarden passeerde alsmede het testament van erflater.
17. Tegen de bewijslastverdeling, heeft [appellante] geen grief gericht.
18. Het hof overweegt als volgt. De waardering van het bewijs is aan de rechter overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt.
19. Rechtens relevant is of het geestesvermogen van erflater op 5 januari 2003 was gestoord en zo ja, of hij onder invloed van die stoornis zijn testament liet opmaken en met [appellante]-[verweerster] de opheffing van de huwelijkse voorwaarden overeenkwam.
20. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellante] niet in haar bewijsopdracht is geslaagd.
21. Uit de verklaring van Ferguson volgt dat zij erflater in de periode van 19 december 2002 tot 9 januari 2003 niet heeft gezien, aangezien zij met vakantie was. Deze getuige kan derhalve niet verklaren hoe de geestessituatie was op het moment van het passeren van de akten.
22. Het advies van Blanken van 14 april 2009 is opgesteld op verzoek van [appellante] en is niet gebaseerd op een eigen onderzoek van de patiënt. Het betreft een analyse van de stukken. Voorts is [verweerster] niet bij het onderzoek betrokken geweest, noch is zij door de partijdeskundige in de gelegenheid gesteld om haar visie te geven.
23. De brief van de artsen P.H. Bots en R.C. Sival heeft betrekking op de periode 1 november 2002 tot 2 december 2002. De rapportage geeft geen uitsluitsel over de geestestoestand van erflater op 5 januari 2003, zijnde het moment dat door de notaris de akten zijn gepasseerd.
24. In het onderhavige geval is het hof van oordeel dat een doorslaggevende betekenis moet worden gegeven aan de verklaring van de notaris die op de dag van het passeren van de akte heeft beoordeeld of erflater in staat was om zijn wil te bepalen. De notaris heeft verklaard dat op de dag van het passeren van de akten, 5 januari 2003, erflater in staat was zijn wil te bepalen omtrent hetgeen hem voor ogen stond met de te passeren akten. De getuigenverklaringen zoals die zijn afgelegd aan de zijde van [appellante] en die niets inhouden omtrent de verstandelijke vermogens en de wilsbekwaamheid van erflater op 5 januari 2003, worden door de verklaring van de notaris ten volle ter zijde gesteld. De grief treft derhalve geen doel.
25. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeft het overige dat door [appellante] is gesteld niet te worden besproken. Het hof acht het niet noodzakelijk dat er in de onderhavige zaak een deskundigenonderzoek dient plaats te vinden.
26. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dienen de bestreden vonnissen te worden bekrachtigd.
27. Gezien het feit dat er sprake is van een familieverhouding acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten tussen partijen te compenseren en wel die zin dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten dient te voldoen.
bekrachtigt de vonnissen van 23 mei 2007 en 7 november 2007 door de rechtbank te 's-Gravenhage tussen de partijen gewezen;
wijst af hetgeen anders of meer is gevorderd;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Mos-Verstraten en Van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2010 in aanwezigheid van de griffier.