ECLI:NL:GHSGR:2010:BN3389

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003954-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op ex-schoonouders met voorbedachten rade

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 augustus 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die op 2 november 2007 zijn ex-schoonouders in Monster heeft vermoord. De verdachte heeft op gewelddadige en planmatige wijze de levens van zijn ex-schoonouders, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], beëindigd. Het hof oordeelt dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, ondanks de verdediging die stelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad. De verdachte had zich voorbereid door vuurwapens en munitie mee te nemen naar de woning van zijn ex-schoonouders. Na een confrontatie met zijn ex-schoonvader, waarbij deze dreigende woorden sprak, heeft de verdachte zijn vuurwapen gebruikt en meerdere keren geschoten, wat resulteerde in de dood van beide slachtoffers. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en legt een gevangenisstraf van 20 jaar op, zonder terbeschikkingstelling, omdat niet is voldaan aan het gevaarscriterium van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte wordt ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003954-08
Parketnummer: 09-758415-07
Datum uitspraak: 9 augustus 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te ‘s-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 14 juli 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, Gevangenis De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 26 juli 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 november 2007 te Monster, gemeente Westland, opzettelijk en met voorbedachten rade zijn ex-schoonouders genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- een of meer vuurwapen(s) en/of een of meer munitie-do(o)z(s)en in zijn (jas)zak(ken) gestopt en/of
- de fiets gepakt en is op weggegaan naar de woning van zijn ex-schoonouders gelegen aan [adres] en/of
- onderweg een of meer (vuurwapen)houder(s) gevuld met munitie (opgetopt) en/of deze gevulde houder(s) in eerdergenoemde vuurwapen(s) gestopt en/of
- in de woning gelegen aan [adres] deze vuurwapen(s) doorgeladen en/of gericht op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of
- vervolgens meermalen, althans eenmaal de trekker van die vuurwapen(s) overgehaald, waarna een of meer kogels op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zijn afgevuurd en/of welke kogel(s) het/de licha(a)m(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben geraakt, althans is/zijn binnengedrongen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zijn overleden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast en is bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen zijn beslissingen genomen als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot andere bevindingen en conclusies dan de rechtbank komt. Dit laat onverlet dat het hof zich in onderdelen van het vonnis waarvan beroep kan vinden. In de navolgende overwegingen zal het hof dit tot uitdrukking brengen door het (vrijwel) letterlijk overnemen van de desbetreffende bewoordingen van de rechtbank.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Door het hof op basis van de bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden
Inleiding
Op 2 november 2007, omstreeks 14:25 uur, werden twee verbalisanten naar [adres], gestuurd alwaar mogelijk zou zijn geschoten. Ter plaatse troffen de verbalisanten in de achtertuin onder het raamkozijn een vrouwelijk slachtoffer aan. Nadat de verbalisanten de woning hadden betreden zagen zij in de hal een mannelijk slachtoffer op zijn buik op de grond liggen. Beide slachtoffers bleken te zijn overleden.
Vast is komen te staan dat de slachtoffers de ex-schoonouders van verdachte zijn, genaamd: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Verdachte heeft zich op 2 november 2007, omstreeks 14:45 uur, gemeld bij het politiebureau te Naaldwijk. Hij had een bezweet gezicht en maakte een zeer nerveuze indruk. In een aparte kamer vertelde hij aan een politieambtenaar onder andere: “Je hoeft niet verder te zoeken, ik ben het.” en “Ik heb iets ergs gedaan. Zo ben ik helemaal niet. Zij hebben mij tot het uiterste getergd. Ik mag mijn kinderen niet zien terwijl ik altijd goed voor ze ben geweest. Ik doe je niks. Wees niet bang.”. Vervolgens leverde hij twee vuurwapens en een hoeveelheid patronen en hulzen in. In het bijzijn van extra opgeroepen agenten verklaarde hij verder: “Die man van haar moeder. Ik wilde alleen met hun praten. Maar dat wilden zij niet. Toen ben ik opgestaan en heb ik geschoten.”. Vervolgens is verdachte aangehouden.
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft zowel bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring met dezelfde strekking en inhoud afgelegd, die samengevat op het volgende neerkomt.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 1 november 2007 werd gebeld door zijn advocaat, die hem mededeelde dat hij een brief zou krijgen van de advocaat van zijn ex-vrouw. Verdachte heeft de avond doorgebracht bij de schietvereniging waarvan hij al 15 jaar lid is. Hij heeft daar geschoten met zijn eigen pistool, merk SIG, en revolver, merk Smith & Wesson. Verdachte heeft verklaard de jaren voorafgaand aan het tenlastegelegde bijna wekelijks met deze wapens te hebben geschoten en dat het schieten met beide wapens hem wel goed afging. Aan het einde van de avond is hij met deze wapens en bijbehorende munitie in een wapentas naar het huis van zijn ouders gefietst. Daar heeft hij geslapen. De wapentas met inhoud heeft hij in zijn slaapkamer gezet.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich op 2 november 2007 in de ochtend niet zo lekker voelde. Zijn vader kwam met voornoemde brief bij hem. Verdachte heeft de brief niet gelezen en is, nadat hij kalmerende medicijnen had ingenomen, teruggegaan naar bed. Verdachte kon niet slapen en heeft toen rond het middaguur de brief gelezen. Verdachte heeft verklaard dat hij door de inhoud van de brief in paniek is geraakt. Hij had het gevoel dat alles weer opnieuw zou beginnen en er geen einde zou komen aan de afwikkeling van de echtscheiding. Daarna heeft hij nog meer medicatie ingenomen, iets meer dan de voorgeschreven dosis. Verdachte heeft verklaard de slaapkamer van zijn moeder te zijn ingelopen en daar de brief op het bed te hebben gegooid.
Verdachte zegt zich toen te hebben aangekleed en zijn pistool, zijn revolver en de bijbehorende patronen te hebben gepakt en deze in de zakken van zijn jas te hebben gestopt. Vervolgens is hij op de fiets gestapt en is hij naar Monster gefietst. Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn beide ex-schoonouders wilde praten. Halverwege heeft hij, al fietsend, de patroonhouder van het pistool gevuld en deze in het pistool gedaan. Bij de woning van zijn ex-schoonouders aangekomen heeft hij zijn fiets neergezet en nadat hij tweemaal had aangebeld, is hij door zijn ex-schoonmoeder binnengelaten. Met haar heeft hij kort gesproken, en even later is zijn ex-schoonvader thuis gekomen. Die maakte kenbaar niet met de verdachte te willen praten en zei tegen de verdachte: “We krijgen je wel, we maken je kapot.”. Hierop heeft de verdachte gezegd: “Nou, dan weet ik genoeg.”. Verdachte zegt toen met zijn rechterhand zijn pistool uit zijn linkerjaszak te hebben gepakt, dit pistool te hebben doorgeladen en daarmee vanuit zijn heup – in het wilde weg – te hebben geschoten. De afstand tussen hem en zijn ex-schoonvader was op dat moment anderhalf à twee meter. Verdachte heeft verder verklaard dat hij in een flits iets in zijn ooghoek zag en daar ook op heeft geschoten. Later bleek dit zijn ex-schoonmoeder te zijn. Vervolgens is verdachte in paniek de woning uitgerend en is hij weggefietst.
Getuigen
De getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard op 2 november 2007 werkzaam te zijn geweest bij de woningen aan [straat]. Alle drie hebben verklaard die dag tussen 14:15 uur en 14:30 uur een 5 á 6-tal schoten te hebben gehoord. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij na het horen van de schoten aan de voorzijde van [adres] een man met een fiets heeft zien staan die een vuurwapen in zijn broeksband had.
Het forensisch technisch onderzoek
Uit ingestelde technische onderzoeken zijn aanwijzingen verkregen dat de verdachte tijdens het schietincident in ieder geval gebruik heeft gemaakt van een pistool met het kaliber 9mm en dat er minimaal acht keer is geschoten. In de woning van de slachtoffers zijn namelijk, naast zes kogels, acht patroonhulzen van het kaliber 9 mm aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte de patroonhouder van zijn pistool op de plaats delict heeft herladen.
Het wapen en munitieonderzoek
Op grond van het wapen- en munitieonderzoek is het navolgende komen vast te staan:
•Het door de verdachte ingeleverde pistool betreft een semi-automatisch pistool van het merk SIG en is bestemd en geschikt voor het verschieten van patronen van het kaliber 9mm Parabellum;
•In de zich bij dit pistool bevindende patroonhouder passen maximaal acht patronen;
•De door de verdachte ingeleverde revolver van het merk Smith & Wesson is bestemd en geschikt voor het verschieten van patronen van het kaliber .357 Magnum;
•In de trommel van deze revolver passen zes patronen;
•De acht hulzen, aangetroffen in de woning, zijn met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid met het door de verdachte ingeleverde pistool verschoten;
•Van de zes kogels kan niet worden bepaald of ze met het pistool zijn verschoten;
•Van de vier aangeboden hulzen kaliber .357 Magnum, is de Federal-huls met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verschoten met de door verdachte ingeleverde revolver;
•De gedeformeerde kogel, die in het lichaam van [slachtoffer 2] is aangetroffen, heeft de massa en de uiterlijke kenmerken van een mantelkogel van het kaliber .39 Special of .357 Magnum;
•Dit aangetroffen kogeldeel is zeker niet afgevuurd uit de loop van het ingeleverde pistool.
De obductieverslagen
Uit het obductieverslag ten aanzien van [slachtoffer 2] komt naar voren dat zich circa zes schotkanalen in haar lichaam bevonden en dat aan het einde van één van de schotkanalen een gedeformeerde kogel is aangetroffen. Gezien het vele bloed in de borstholte en de bloeduitstortingen rond de letsels waren deze bij leven ontstaan. De conclusie van de arts-patholoog luidt dat het intreden van de dood bij [slachtoffer 2] het gevolg is van bloedverlies, bloedinademing en weefselschade ten gevolge van meervoudig schotletsel.
Uit het obductieverslag betreffende [slachtoffer 1] komt naar voren dat er sprake is geweest van vijf schotkanalen waarvan twee doorschoten door de borst. In de schotbanen lagen onder andere de longen en de aorta. Gezien de bloeduitstortingen rond de schotkanalen en de grote hoeveelheid bloed in de borstholte was dit bij leven opgelopen. De conclusie van de arts-patholoog luidt dat het intreden van de dood bij [slachtoffer 1] het gevolg is van bloedverlies, longfunctiestoornis en weefselschade ten gevolge van meervoudig schotletsel.
Opzet
Evenals de rechtbank acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zijn ex-schoonouders opzettelijk heeft doodgeschoten. Immers, uit het hiervoor aangehaalde forensisch technisch onderzoek in samenhang met het wapen- en munitieonderzoek kan worden geconcludeerd dat verdachte met zijn pistool acht patronen heeft verschoten en daarmee de patroonhouder geheel heeft leeg geschoten. Verdachte moet met zijn revolver minimaal één patroon hebben verschoten aangezien in het lichaam van [slachtoffer 2] een gedeformeerde kogel is aangetroffen, die niet is afgevuurd met het pistool.
Uit de obductieverslagen blijkt dat verdachte minimaal vijf keer op [slachtoffer 1] en minimaal vijf à zes keer op [slachtoffer 2] moet hebben geschoten en dat hij dus in totaal minstens tien à elf keer de trekker(s) van zijn vuurwapen(s) moet hebben overgehaald met voornoemd dodelijk letsel bij beide slachtoffers tot gevolg.
Verdachte heeft van dichtbij op [slachtoffer 2] geschoten. Uit het schotrestenonderzoek is immers naar voren gekomen dat de afstand tussen verdachte en [slachtoffer 2] ten tijde van het schieten slechts tussen de 25 en 150 cm ligt en blijkens een DNA-vergelijkend onderzoek is er ook bloed van [slachtoffer 2] op verdachte terechtgekomen.
Door de verdediging is in hoger beroep ook niet meer bestreden dat het opzet gegeven is.
Voorbedachte raad
Het standpunt van het openbaar ministerie
Kort samengevat is het openbaar ministerie van oordeel dat het de bedoeling van verdachte is geweest om zijn ex-schoonouders te vermoorden. Er zijn verschillende momenten geweest waarop verdachte telkens de tijd en de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Er is mitsdien sprake van voorbedachte rade.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw van de verdachte is – kort samengevat – bepleit dat er bij de verdachte geen sprake is geweest van voorbedachte raad. Voorts is betoogd dat, indien het hof tot het oordeel mocht komen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, dit nochtans geen betrekking heeft op het doden van [slachtoffer 2], nu de verdachte aan zijn ex-schoonvader een centrale rol toeschreef als de veroorzaker van zijn problemen en de verdachte heeft verklaard zijn ex-schoonmoeder te hebben neergeschoten omdat hij vanuit zijn ooghoek in een flits iets zag en daarop reageerde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar vaste jurisprudentie is het voor een bewezenverklaring van handelen met voorbedachte raad voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of het reeds genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Niet verlangd wordt dat (uit de bewijsmiddelen blijkt dat) de verdachte zich daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven van de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 november 2007 naar aanleiding van de inhoud van een die dag ontvangen en daags voordien reeds aangekondigde brief van de advocaat van zijn ex-vrouw met zijn beide ex-schoonouders over de brief wenste te praten. Hieruit leidt het hof af dat het handelen van de verdachte – in tegenstelling tot hetgeen wordt gesteld door de verdediging – niet enkel gericht was op een confrontatie met zijn ex-schoonvader.
Naar het oordeel van het hof verklaart de inhoud van de brief en de wens daarover te praten niet waarom de verdachte twee wapens en munitie heeft meegenomen naar zijn ex-schoonouders. Het meenemen van de wapens en munitie in de zakken van zijn jas, het al fietsend vullen van de patroonhouder van zijn pistool en het vervolgens plaatsen van de volle patroonhouder in zijn pistool merkt het hof aan als bewuste keuzes van de verdachte.
Eenmaal in de woning van zijn ex-schoonouders aangekomen is verdachte, nadat zijn ex-schoonvader onder andere tegen hem zou hebben gezegd: “We maken je kapot”, opgestaan uit zijn stoel en heeft hij met zijn rechterhand het pistool uit zijn linkerjaszak gehaald, het pistool doorgeladen. Vervolgens heeft hij daarmee acht kogels op zijn beide ex-schoonouders afgevuurd. Beide slachtoffers zijn meerdere keren geraakt. De verdachte heeft zijn ex-schoonmoeder ook geraakt met een schot met zijn revolver. Derhalve moet de verdachte op enig moment – op de fiets of in de woning van de ex-schoonouders - zijn revolver hebben geladen.
Ten slotte neemt het hof in ogenschouw dat de verdachte blijkens de letterlijke uitwerking van een studioverhoor tegenover de politie heeft verklaard dat hij zijn ex-vrouw niet heeft willen doodschieten omdat hij daarmee zijn kinderen hun moeder zou afnemen.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien brengt het hof tot het oordeel dat er minst genomen verschillende momenten zijn geweest waarop de verdachte telkens de tijd en gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer en acht bewezen dat de verdachte ten aanzien van beide slachtoffers met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 november 2007 te Monster, gemeente Westland, opzettelijk en met voorbedachten rade zijn ex-schoonouders genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- vuurwapens en munitie in zijn jaszakken gestopt en
- de fiets gepakt en is op weggegaan naar de woning van zijn ex-schoonouders gelegen aan [adres] en
- onderweg een vuurwapenhouder gevuld met munitie (opgetopt) en deze gevulde houder in één van de eerdergenoemde vuurwapens gestopt en
- in de woning gelegen aan [adres] dit vuurwapen doorgeladen en gericht op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en
- vervolgens meermalen de trekker van die vuurwapens overgehaald, waarna kogels op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn afgevuurd en welke kogels de lichamen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben geraakt en zijn binnengedrongen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op grond van de feiten en omstandigheden die in de hiervoor weergegeven - in de voetnoten 1 tot en met 16 aangeduide - bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Moord, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Het standpunt van het openbaar ministerie
Kort samengevat is het openbaar ministerie van oordeel dat het door de verdediging in het geding gebrachte rapport van dr. Loonen gebaseerd is op een niet toetsbaar scenario. Het openbaar ministerie acht verdachte op grond van de uitgebrachte dubbelrapportage slechts verminderd toerekeningsvatbaar.
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw het verweer gevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu het tenlastegelegde in het geheel niet aan hem kan worden toegerekend. Daartoe is door de verdediging aangevoerd – kort samengevat – dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde handelde onder invloed van een psychose. Deze psychose zou zijn veroorzaakt door de paradoxale werking van een overdosis van de kalmeringsmedicijnen die hij slikte, waardoor hij is gaan handelen naar zijn waanideeën die het gevolg waren van zijn depressieve stoornis en persoonlijkheidsproblematiek.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens de onderbouwing van het verweer baseert de verdediging het voornoemde standpunt hoofdzakelijk op het rapport d.d. 24 maart 2010 van prof. dr. A.J.M. Loonen, arts/klinisch farmacoloog.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de verdachte op de bewuste avond een psychose, dan wel een paradoxale reactie op de gestelde overmedicatie had. Bij dit oordeel neemt het hof ten eerste in aanmerking dat prof. dr. Loonen zijn conclusie met betrekking tot de hoeveelheid ingenomen medicijnen uitsluitend heeft gebaseerd op een verklaring van de verdachte maar dat de verklaringen van de verdachte over de hoeveelheid van de door hem ingenomen medicatie geenszins eensluidend zijn geweest.
Het hof neemt ten tweede in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard vaker een te hoge dosis medicijnen te hebben ingenomen en dat dit toen niet heeft geleid tot een paradoxale reactie.
Naar het oordeel van het hof heeft prof. dr. Loonen zijn stelling dat verdachte daadwerkelijk handelde onder invloed van een psychose ten gevolge van vorenbedoelde overmedicatie onvoldoende feitelijk onderbouwd en vindt zijn stelling ook onvoldoende steun in de overige, hierna te noemen rapportages.
Het hof merkt hierbij ten overvloede nog op, voor het geval verdachte – anders dan het hof aannemelijk acht – wel in een psychose mocht zijn geraakt, dat dit dan aan hemzelf te wijten is geweest, nu hij als habitueel gebruiker wist dat gebruik van de bedoelde (kalmerings)middelen effect heeft op zijn psychische toestand (daartoe nam hij die middelen immers in) en dat hij aldus kon weten dat het innemen van meer dan de voorgeschreven hoeveelheden van die middelen niet ontbloot is van risico’s en zijn functioneren zodanig kon beïnvloeden dat daaruit riskant gedrag zou kunnen ontstaan. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat van algemene bekendheid is dat het psychisch functioneren na (zodanig) gebruik van bedoelde middelen van persoon tot persoon verschilt.
Het hof heeft acht geslagen op:
•Het Pro Justitiarapport, psychiatrisch onderzoek, opgesteld en ondertekend door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, uitgebracht d.d. 18 juni 2008;
•Het Pro Justitiarapport, psychologisch onderzoek, opgesteld en ondertekend door prof. dr. J.J. Baneke, klinisch & forensisch psycholoog, uitgebracht d.d. 17 juni 2008.
In het rapport van dr. L.H.W.M. Kaiser wordt geconcludeerd dat er bij verdachte ten tijde van het begaan van de hem tenlastegelegde feiten sprake was van een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (in de vorm van een persoonlijkheids-stoornis met obsessieve, vermijdende en afhankelijke trekken) en een ziekelijke stoornis (in de vorm van een depressieve stoornis en een aanpassingsstoornis met vooral emotionele problemen in relatie tot scheiding en werk), dat de feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Prof. dr. J.J. Baneke komt in zijn rapport tot de conclusie dat er bij verdachte ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten sprake was van een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, ontwijkende en obsessieve trekken) en een ziekelijke stoornis (in de vorm van een dysthyme stoornis en diverse aanpassingsstoornissen met emotionele en gedragsmatige stoornissen), dat de feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De (voormalige) psychiater van verdachte, genaamd K.H. Kho, en prof. dr. J.J. Baneke zijn ter terechtzitting in eerste aanleg als getuige-deskundigen gehoord.
Psychiater K.H. Kho heeft ter terechtzitting in eerste aanleg onder andere verklaard dat hij verdachte twee à
drie jaar wegens ernstig depressieve klachten in behandeling heeft gehad in het St. Joris gasthuis te Delft en dat verdachte behalve medicijnen ook elektroshocktherapie (hierna: ECT) heeft gekregen. De laatste keer dat verdachte ECT heeft ondergaan was een paar maanden voor het tenlastegelegde. Desgevraagd heeft psychiater K.H. Kho verklaard dat ECT effect kan hebben op het korte termijngeheugen, maar dat deze problemen na het stoppen van ECT langzaam verdwijnen en dat het geheugen na twee maanden weer op gang moet zijn gekomen. Naar het oordeel van psychiater K.H. Kho heeft een depressie wel invloed op het concentratievermogen, maar niet op het geheugen. Over de kalmerende medicatie die verdachte kreeg voorgeschreven, heeft psychiater K.H. Kho verklaard dat hij in zijn praktijk nooit heeft meegemaakt dat patiënten daarvan agressief werden. Uit de medische literatuur is hem wel het verschijnsel van een paradoxale reactie bekend, wat betekent dat een gebruiker van kalmerende middelen daarvan juist agressief wordt. Deze agressie richt zich daarbij evenwel op de persoon zelf en niet zozeer op anderen. Ten slotte heeft psychiater K.H. Kho verklaard dat de behandeling van verdachte zich in de afbouwfase bevond, omdat het beter met hem ging.
Prof. dr. J.J. Baneke heeft ter terechtzitting in eerste aanleg desgevraagd verklaard dat een dysthyme stoornis, een langdurige depressie betreft die af en toe oplaait naar een echte depressie. Volgens prof. dr. J.J. Baneke was er bij verdachte ten tijde van het begaan van de hem tenlastegelegde feiten sprake van een echte depressie en eerst daarna, ten tijde van het psychologisch onderzoek, een dysthyme. Voorts heeft prof. dr. J.J. Baneke verklaard dat hij niet kan reconstrueren op welke momenten verdachte bewust handelde en wanneer niet. Volgens hem zijn er in ieder geval geen aanwijzingen dat verdachte in een ernstige dissociatieve toestand of psychose verkeerde, in welk geval men niet weet wat men doet. Naar het oordeel van prof. dr. J.J. Baneke kan er bij verdachte weliswaar sprake zijn geweest van fluctuaties in zijn bewustzijnsniveau, maar is de verklaring van verdachte dat hij zich bepaalde handelingen niet meer kan herinneren op sommige momenten minder waarschijnlijk. Hierbij noemt Baneke de fietstocht van verdachte naar zijn ex-schoonouders, waarbij hij een behoorlijke afstand heeft moeten afleggen en zich in die tijd had kunnen bezinnen. Prof. dr. J.J. Baneke is ter terechtzitting in eerste aanleg bij zijn conclusie gebleven dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Op initiatief van de verdediging is voorts een rapport opgemaakt door klinisch en forensisch psycholoog prof. dr. C. de Ruiter, d.d. 15 augustus 2009. In dit rapport is eveneens geconcludeerd dat er bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een dwangmatige persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast was er sprake van een depressieve stoornis. Geadviseerd wordt de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het tenlastegelegde te beschouwen.
Op grond van het bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat de geestesgesteldheid van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde zodanig is geweest dat zij aan elke toerekening van het feit aan de verdachte in de weg staat.
Het hof verwerpt derhalve het verweer dat het bewezenverklaarde in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend.
De beschouwingen en conclusies in voornoemde rapportages van de gedragsdeskundigen rechtvaardigen naar het oordeel van het hof de conclusie dat, tijdens de bewezen-verklaarde feiten bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens die heeft/hebben geleid tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, alsmede oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Namens de verdachte is overeenkomstig de overgelegde pleitnotities bepleit dat aan de verdachte
- indien het hof tot een bewezenverklaring mocht komen – een lagere gevangenisstraf dan gevorderd zal worden opgelegd, zonder oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling. Subsidiair is verzocht dat - indien het hof tot oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling zou besluiten - een terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden gelast.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op gewelddadige en planmatige wijze twee weerloze mensen, zijn ex-schoonouders, in hun eigen woning vermoord. De verdachte heeft de slachtoffers op grove wijze hun kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Het handelen van de verdachte getuigt van gebrek aan elk respect voor de waarde van het menselijk leven. De nabestaanden van de slachtoffers zullen moeten leven met het nauwelijks te bevatten feit dat hun ouders respectievelijk grootouders door hun zwager respectievelijk vader zijn vermoord. De daad van de verdachte heeft aldus niet alleen het leven van de slachtoffers wreed beëindigd, maar ook de levens van alle nabestaanden onherstelbaar beschadigd. Feiten als het onderhavige dragen ook een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengen ook buiten de directe omgeving van de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. In het bijzonder kan daarbij worden gedacht aan een buurman van de slachtoffers en drie andere getuigen die werden geconfronteerd met de schokkende beelden van de twee dode slachtoffers.
Op feiten als de onderhavige kan niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van zeer lange duur.
In de onderhavige strafzaak heeft het hof met betrekking tot de persoon van de verdachte kennis genomen van de hierboven besproken rapporten. De overwegingen en conclusies van de gedragsdeskundigen zijn zakelijk samengevat weergegeven.
In het Pro Justitiarapport van psychiater dr. L.H.W.M. Kaiser, d.d. 18 juni 2008, worden de navolgende conclusies getrokken. De kans op herhaling wordt als niet uitgesloten beschouwd op langere termijn. Ingeschat wordt dat een langdurige beschermd kader nodig is in de vorm van een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Ook psycholoog prof. dr. J.J. Baneke acht een intensieve en langdurige behandeling van genoemde stoornissen en problematiek geïndiceerd. Gezien de ernst van het tenlastegelegde en de impulsiviteit in het gedrag van de verdachte wordt terbeschikkingstelling met dwangverpleging geadviseerd.
Ten aanzien van de inschatting van het recidiverisico verschillen de conclusies van voornoemde gedragsdeskundigen. Anders dan dr. Kaiser en prof. dr. Baneke in hun – thans reeds meer dan twee jaar oude – rapportages komt prof. dr. C. de Ruiter namelijk tot de slotsom dat het recidiverisico laag is.
Het hof acht in dit verband de risicotaxatie van prof. dr. De Ruiter overtuigend. Zij beschrijft in haar rapport (pagina 12) dat zij gebruik heeft gemaakt van een betrouwbaar en valide geacht instrument dat significant beter presteert dan het zuiver klinisch oordeel in de voorspelling van toekomstig gewelddadig gedrag. Gezien de verminderde toerekeningsvatbaarheid en het lage recidiverisico is behandeling aangewezen. Een laag recidiverisico betekent volgens prof. dr. De Ruiter dat behandeling binnen een beveiligde setting niet nodig is en dat volstaan kan worden met een dag- of poliklinische behandeling. De problematiek van de verdachte is in principe goed behandelbaar met een combinatie van pillen en praten. Bij dit oordeel heeft het hof de volgende omstandigheden betrokken. Het rapport van prof. dr. De Ruiter is het meest recente onderzoek van de verdachte. Haar inschatting wordt ondersteund door de omstandigheid dat de verdachte zich bereid heeft verklaard behandeling te ondergaan, waarbij van belang is dat de verdachte zich reeds eerder, vóór het bewezenverklaarde, enkele malen vrijwillig heeft laten opnemen. Ook lijkt verdachte tijdens zijn detentie medicijntrouw te zijn.
Aldus komt het hof – anders dan de advocaat-generaal - tot het oordeel dat niet is voldaan aan het gevaarscriterium van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht en dat het gelasten van enige vorm van terbeschikkingstelling niet (meer) in de rede ligt.
Dit laat overigens onverlet dat de verdachte - gelet op de bij hem geconstateerde depressieve stoornis en persoonlijkheidsproblematiek – tijdens en/of na zijn detentie enige vorm van begeleiding nodig kan blijken te hebben. Het hof acht het daarom van belang te wijzen op de mogelijkheid om in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling behandeling als voorwaarde te stellen.
Het hof heeft voorts in het voordeel van de verdachte meegewogen de omstandigheid dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 juli 2010, niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Redelijke termijn
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft niet plaatsgevonden binnen de daartoe gestelde termijn van 16 maanden na het instellen van het hoger beroep.
Het hof stelt vast dat de behandeling van de onderhavige zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgehad binnen de daartoe gestelde termijn van 16 maanden na het instellen van het hoger beroep, zodat er sprake is van overschrijding van bovengenoemde termijn.
Gelet op de beïnvloeding van het procesverloop door de verdediging is het hof evenwel van oordeel dat aan genoemde overschrijding geen rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden en dat met de constatering van de overschrijding kan worden volstaan.
Nu het hof, anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, niet de maatregel tot terbeschikkingstelling zal opleggen, ziet het hof – mede gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten - aanleiding een hogere gevangenisstraf op te leggen dan de door de advocaat-generaal gevorderde.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 14.537,06.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag EUR 14.537,06.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
EUR 14.537,06 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de onder 1 tot en met 4 genummerde voorwerpen op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
Het hof zal de op de beslaglijst onder 1 tot en met 4 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar. Met behulp van de onder 3 en 4 genummerde voorwerpen is het bewezenverklaarde begaan. Voor de onder 1 en 2 aan de verdachte toebehorende voorwerpen heeft te gelden dat deze bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen, dat verdachte geen verlof had om deze te houden en dat deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 (twintig) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot het gevorderde bedrag van
EUR 14.537,06 (veertienduizend vijfhonderdzevenendertig euro en zes cent),
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat een bedrag te betalen van
EUR 14.537,06 (veertienduizend vijfhonderdzevenendertig euro en zes cent)
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
107 (honderdzeven) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: de op de beslaglijst onder 1 tot en met 4 genummerde voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Oosterhof, mr. H.M.A. de Groot en mr. T.E. van der Spoel, in bijzijn van de griffier mr. R. van den Bosch.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 augustus 2010.
Mr. G. Oosterhof is buiten staat dit arrest te ondertekenen.