ECLI:NL:GHSGR:2010:BN3439

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.065.532-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • B. Bouritius
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2001, die momenteel verblijft in een zorginstelling. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 12 mei 2010 hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 17 februari 2010, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De moeder stelt dat zij in staat is om de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen en dat de huidige situatie in het tehuis niet in het belang van het kind is. De vader en de grootmoeder steunen het verzoek van de moeder en pleiten voor een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder.

Jeugdzorg heeft echter betoogd dat de moeder haar pedagogische mogelijkheden overschat en dat er nog steeds zorgen zijn over haar vermogen om een stabiel opvoedingsklimaat te bieden. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord tijdens de zitting op 7 juli 2010. De moeder heeft haar eerste grief ingetrokken, maar blijft zich verzetten tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Jeugdzorg heeft aangegeven dat de moeder niet voldoende heeft aangetoond dat zij in staat is om de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen, en dat eerdere pogingen tot terugplaatsing zijn mislukt.

Na beoordeling van de feiten en de argumenten van beide partijen, concludeert het hof dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk is om de uithuisplaatsing voort te zetten. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing wordt gehandhaafd voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 juli 2010
Zaaknummer : 200.065.532/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 09-508
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.G. Th. van de Weerd te Dordrecht,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland
vestiging Zuid-Holland Zuid,
kantoor houdende te Dordrecht,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [De vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.C. van ’t Hek,
2. [De grootmoeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de grootmoeder (vaderszijde),
advocaat mr. A.C. van ’t Hek.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 12 mei 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 februari 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Dordrecht.
Jeugdzorg heeft op 25 juni 2010 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft het hof bij brief van 4 juni 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 7 juli 2010 is de zaak, tezamen met de zaak met het zaaknummer 200.066.049/01 (betreffende de uithuisplaatsing van de minderjarige [sub 2]) mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door mr. R. Bonis, advocaat te Dordrecht, mevrouw A.M. van Kempen namens Jeugdzorg, de vader en de grootmoeder, beide bijgestaan door hun advocaat. De verschenen betrokkenen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie zorgaanbieder 24 uurs van de hierna te noemen minderjarige verlengd met ingang van 17 februari 2010 voor de duur van de ondertoezichtstelling (tot 17 augustus 2010).
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarige:
[Naam minderjarige], geboren [in] 2001 te [woonplaats], verder: [de minderjarige].
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige], die verblijft in het [naam tehuis], hierna: [tehuis], te [plaats], tezamen met haar zusje [de minderjarige sub 2].
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] betreft.
3. Jeugdzorg verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Ter terechtzitting van het hof heeft de moeder haar eerste grief , die ziet op haar afwezigheid ter terechtzitting in eerste aanleg, ingetrokken.
5. Met haar tweede grief verzet de moeder zich tegen de beslissing van de rechtbank tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie zorgaanbieder 24 uurs van [de minderjarige]. De moeder stelt dat zij in staat is [de minderjarige] voldoende structuur en houvast te kunnen bieden. Tevens acht zij zich in staat [de minderjarige] de benodigde speciale zorg en opvoeding te bieden zoals door Jeugdzorg is aangegeven. Volgens de moeder heeft het [tehuis] gesteld dat [de minderjarige] niet op haar plaats lijkt, hetgeen haaks staat op de bevindingen van Jeugdzorg. Het contact tussen de moeder en [de minderjarige] is goed, zij hebben affectie naar elkaar laten zien en de moeder heeft zich altijd betrokken getoond bij haar kinderen. Ter terechtzitting van het hof is namens de moeder betoogd dat zij met behulp van de vader en de grootmoeder de verzorging en de opvoeding van de kinderen weer op zich kan nemen. Verzocht is derhalve de uithuisplaatsing van [de minderjarige] te beëindigen.
6. De vader en de grootmoeder staan achter het verzoek van de moeder, temeer daar [de minderjarige] en haar zusje volgens hen op een plek zitten waar hun belangen niet goed worden behartigd. Bovendien is van de zijde van de vader en de grootmoeder betoogd dat de doelstelling van een ondertoezichtstelling met een gelijktijdige uithuisplaatsing dient te zijn dat binnen afzienbare tijd komt vast te staan of er mogelijkheden zijn om de kinderen terug te plaatsen bij de moeder. Zij hopen dat Jeugdzorg die optie serieus in overweging neemt omdat tot op heden bij hen de indruk bestaat dat een mogelijke terugplaatsing niet als alternatief is overwogen.
7. Jeugdzorg stelt dat de moeder haar pedagogische mogelijkheden overschat en haar eigen beperkingen, zoals de zorg voor voldoende financiën, hygiëne, het regelen van practische zaken en het combineren van de taak van opvoeder en kostwinner onderschat, evenals de problematiek van [de minderjarige]. In tegenstelling tot hetgeen de moeder in hoger beroep stelt heeft zij er tot op heden geen blijk van gegeven dat zij bereid is mee te werken aan begeleiding en opvoedondersteuning. De moeder sluit volgens Jeugdzorg niet aan op de belevingswereld en gevoelens van de kinderen. Ondanks het feit dat de moeder in 2009 heeft aangegeven dat ze haar pedagogische vaardigheden opnieuw wil laten onderzoeken heeft zij zich volgens Jeugdzorg tot op heden nog niet voor een onderzoek tot de GGZ gewend. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat er geen sprake meer is van drugsproblematiek. Ter terechtzitting van het hof heeft Jeugdzorg erkend dat de moeder zeer betrokken is op [de minderjarige] maar dat is niet voldoende om een kind op te kunnen voeden. Omdat een eerdere terugplaatsing van [de minderjarige] is mislukt vanwege het feit dat niet aan de door Jeugdzorg gestelde randvoorwaarden is voldaan. Weliswaar heeft [de minderjarige] in tegenstelling tot [de minderjarige sub 2] in de afgelopen maanden een positieve ontwikkeling doorgemaakt maar dat neemt niet weg dat haar veiligheid bij zowel de moeder, de vader als de grootmoeder niet gewaarborgd kon worden, zodat plaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin dan wel wederom een terugplaatsing bij de moeder inderdaad niet door Jeugdzorg is overwogen. Jeugdzorg erkent dat de kinderen momenteel niet op hun plek zijn bij het [tehuis] maar genieten daar wel een één op één begeleiding, waarvan zij profijt ondervinden..
8. Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk is dat haar uithuisplaatsing wordt voortgezet. Ten tijde van de terugplaatsing van [de minderjarige] is de moeder niet in staat gebleken om een stabiel opvoedingsklimaat te scheppen, waarin continuïteit in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige] gewaarborgd was. De moeder is weliswaar betrokken op [de minderjarige] maar uit de overgelegde stukken is het hof gebleken dat de moeder zich niet leerbaar opstelt. De moeder bagatelliseert de door Jeugdzorg geschetste problemen en is wantrouwend en afhoudend naar de hulpverlening toe. De moeder heeft niet betwist dat zij zich ondanks haar toezegging in 2009 tot op heden nog niet tot de GGZ heeft gewend teneinde onderzoek te laten doen naar haar pedagogische vaardigheden. De moeder heeft niet aannemelijk gemaakt dat er geen sprake meer is van drugsproblematiek terwijl zij dat naar het oordeel van het hof op eenvoudige wijze aan had kunnen tonen. Gelet op het vorenstaande heeft de moeder niet aannemelijk gemaakt dat zij inmiddels wel in staat is om [de minderjarige] de opvoeding, stabiliteit en structuur te bieden die zij nodig heeft.
9. Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk is om de huidige machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende duur te handhaven, hetgeen met zich brengt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verwerpt het beroep;
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Bouritius en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2010.