ECLI:NL:GHSGR:2010:BN3673

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.044.911/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van de Poll
  • M. Mos-Verstraten
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verzoek tot echtscheiding en ouderschapsplan met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een verzoek tot echtscheiding en de bijbehorende ouderschapsregeling. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was eerder door de rechtbank Rotterdam niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor hun kinderen en heeft de echtscheiding alsnog uitgesproken. De vrouw had verzocht om het gezamenlijk gezag over de minderjarigen in stand te laten, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen wegens gebrek aan belang, aangezien de man geen verweer had gevoerd en het gezamenlijk gezag na de ontbinding van het huwelijk door de wet wordt voortgezet.

Het hof heeft de feiten uit de eerste aanleg overgenomen, waarbij is vastgesteld dat beide partijen de Turkse nationaliteit bezitten en dat hun oudste kind inmiddels meerderjarig is. De vrouw had in haar inleidende verzoek een ouderschapsplan opgenomen, dat volgens haar voldeed aan de wettelijke vereisten. Het hof oordeelde dat de man het ouderschapsplan niet had betwist en dat partijen inmiddels uitvoering gaven aan de afspraken in het plan. Hierdoor oordeelde het hof dat de vrouw ontvankelijk was in haar verzoek tot echtscheiding.

De uitspraak van het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en sprak de echtscheiding uit. Tevens werd bepaald dat de man en de vrouw moesten overgaan tot de verdeling van de gemeenschap van goederen, met benoeming van een notaris en onzijdige personen om hen te vertegenwoordigen indien nodig. De beschikking werd gegeven door de rechters A. van de Poll, M. Mos-Verstraten en J. van Wijk, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 juli 2010
Zaaknummer : 200.044.911/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 09-1288
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.H. Klein Meuleman te Rotterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 25 september 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 juli 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 30 november 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 18 juni 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. W.H. Klein Meuleman en de man. De raadsman van de vrouw en partijen hebben het woord gevoerd.
Op verzoek van het hof zijn van de zijde van de vrouw op 7 juli 2010 het originele verzoekschrift uit de eerste aanleg, de originele huwelijksakte van partijen , gewaarmerkte afschriften van de geboorteakten van de na te noemen minderjarigen alsmede relevante uittreksels uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens van de Gemeente [plaatsnaam gemeente] ingekomen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Voorts staat vast dat beide partijen uitsluitend de Turkse nationaliteit bezitten. [In] 2009 is het oudste kind van partijen, [naam oudste kind], meerderjarig geworden.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
Rechtsmacht
1. Nu partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
Toepasselijke recht
2. Ter terechtzitting in hoger beroep hebben partijen gezamenlijk een keuze gemaakt voor de toepassing van het Nederlandse recht in deze procedure. Het hof zal mitsdien het verzoek van de vrouw naar Nederlands recht beoordelen.
Ontvankelijkheid van het inleidende verzoek
3. De eerste vraag die ter beslissing aan het hof voorligt is of het inleidende verzoek van de vrouw tot echtscheiding voldoet aan de vereisten van artikel 815, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4. De vrouw is van oordeel dat het, in haar inleidende verzoek tot echtscheiding opgenomen, ouderschapsplan voldoet aan de wettelijke vereisten en dat de rechtbank haar ten onrechte niet- ontvankelijk heeft verklaard. Uit artikel 815 Rv noch uit de wetsgeschiedenis te dien aanzien is af te leiden dat de rechter op grond van een inhoudelijke toetsing van het ouderschapsplan een echtscheidingsverzoek buiten behandeling zou mogen stellen. De man heeft het standpunt van de vrouw niet weersproken.
5. Het hof overweegt als volgt. In haar inleidende verzoek heeft de vrouw het ouderschapsplan weergegeven. De man heeft ter zitting verklaard dat hij het eens is met de inhoud daarvan. De man heeft ter terechtzitting weliswaar geen bijstand gehad van een tolk, doch uit de wijze waarop hij heeft verklaard leidt het hof af dat hij de inhoud van het ouderschapsplan heeft begrepen. Ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat partijen inmiddels uitvoering geven aan het ouderschapsplan met de daarbij behorende verdeling van zorg- en opvoedingstaken. Immers, de na te noemen minderjarigen verblijven bij de man in de voormalige echtelijke woning. De man draagt zorg voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Ter zitting heeft de man, onweersproken, verklaard dat inmiddels ook het jongste minderjarige kind van partijen is ingelicht over en betrokken bij de (nadere) invulling van het ouderschapsplan. Zo verblijven de minderjarigen drie keer per week bij de vrouw; de man kan zich daarin vinden. Zodra de vrouw over meer woonruimte beschikt, zullen de minderjarigen ook bij haar kunnen overnachten. De vrouw is voor de minderjarigen gemakkelijk bereikbaar; zij woont vlakbij de man. Partijen hebben te kennen gegeven dat zij elkaar, indien nodig, raadplegen over belangrijke beslissingen aangaande de minderjarigen. Overige informatie over de minderjarigen krijgt de vrouw van henzelf hetgeen, naar het oordeel van het hof, gelet op de leeftijd van de minderjarigen in de onderhavige zaak een toereikende afspraak is in de zin van artikel 815 lid 2 Rv. Het hof komt, op grond van het bovenstaande, tot de conclusie dat het ouderschapsplan te dezen voldoet aan de vereisten van artikel 815, lid 2 Rv en oordeelt de vrouw alsnog ontvankelijk in het inleidende verzoek. De bestreden beschikking zal om die reden worden vernietigd.
Inhoudelijke beoordeling
6. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en haar verzoek strekkende tot echtscheiding terug te verwijzen naar de rechtbank zodat het daar verder kan worden behandeld. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vrouw het hof verzocht een beslissing te geven op haar inleidende verzoek. De man heeft dat verzoek niet weersproken.
7. In geschil zijn de echtscheiding, de verdeling van de huwelijksgemeenschap en het gezag over de thans nog minderjarige kinderen: [de minderjarige sub 1], geboren [in] 1994 en [de minderjarige sub 2], geboren [in] 2000 (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
8. Nu de vrouw persisteert bij haar stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en de man ter terechtzitting in hoger beroep eveneens de ontwrichting van het huwelijk heeft erkend, moet zulks tussen partijen als vaststaand worden aangenomen. Het hof zal derhalve het verzoek van de vrouw toewijzen en tussen partijen de echtscheiding uitspreken.
9. De vrouw heeft verzocht het gezamenlijk gezag over de minderjarigen in stand te laten. De man heeft tegen dit verzoek geen verweer gevoerd noch verzocht alleen hem te belasten met het
gezag over de minderjarigen. Nu uit artikel 1:251 lid 2 BW volgt dat ouders die gezamenlijk het gezag hebben, het gezag ook na ontbinding van het huwelijk gezamenlijk uitoefenen, zal het hof het verzoek van de vrouw, wegens gebrek aan belang afwijzen.
10. De vrouw heeft voorts verzocht partijen te veroordelen om met elkaar over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap waarin zij zijn gehuwd, met benoeming van een notaris en, naar het hof begrijpt, onzijdige personen als volgens de wet. Nu de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd, zal het hof dienovereenkomstig beslissen.
11. Mitsdien moet als volgt worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
spreekt uit de echtscheiding tussen [de man] en [de vrouw], gehuwd [in] 1990 in het Consulaat van de Republiek Turkije te [woonplaats];
bepaalt dat de man en de vrouw dienen over te gaan tot de verdeling van de gemeenschap van goederen;
benoemt, indien de man en de vrouw zich niet over de keuze van een notaris kunnen verstaan, tot notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden van de verdeling zullen geschieden
mr. M. Dekker, notaris ter standplaats Rotterdam of diens waarnemer of opvolger;
bepaalt dat de man en de vrouw voor de gekozen of benoemde notaris te dien einde moeten verschijnen op door deze te bepalen tijd en plaats;
benoemt tot onzijdig persoon om de man, indien hij mocht weigeren voor de notaris te verschijnen, of verschenen zijnde, mocht weigeren tot de verdeling mee te werken, te vertegenwoordigen en hetgeen hij mocht ontvangen te beheren: mr. J.P. Vandervoodt te Rotterdam;
benoemt tot onzijdig persoon om de vrouw, indien zij mocht weigeren voor de notaris te verschijnen, of verschenen zijnde, mocht weigeren tot de verdeling mee te werken, te vertegenwoordigen en hetgeen hij mocht ontvangen te beheren: mr. A.A.J. de Nijs te Rotterdam;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Mos-Verstraten en Van Wijk, bijgestaan door mr. Berkelaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2010.