GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 juni 2010
Zaaknummer : 200.050.852/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-4271
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal te Katwijk,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.A. Beekman te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 7 december 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 september 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vader heeft op 25 januari 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 24 december 2009 en 6 april 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 15 april 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 29 april 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door mr. M.S. Clarenbeek, advocaat te Maassluis. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij deze beschikking is – voor zover in dit hoger beroep van belang – de door de vader met ingang van 1 juni 2009 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen: [naam minderjarige], geboren op [datum] 2001 te [plaats], en [naam minderjarige], geboren op [datum] 2008 te [plaats], vastgesteld op € 175,- per maand per kind.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hierna ook te noemen kinderalimentatie.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking (naar het hof begrijpt) voor wat betreft de kinderalimentatie te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair te bepalen dat de vader aan de moeder met ingang van 20 mei 2009 tot 3 december 2009 is verschuldigd als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen een bedrag van € 400,- per maand per kind en met ingang van 4 december 2009 een bedrag van € 385,- per maand per kind, althans een zodanig bedrag als het hof in goede justitie juist acht. Subsidiair verzoekt de moeder het hof in het geval het hof de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op een lager bedrag zal vaststellen dan € 250,- per maand per kind, de ingangsdatum daarvan te bepalen op een datum na 8 september 2009.
3. De vader bestrijdt haar beroep.
Behoefte van de minderjarigen
4. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte bij de bepaling van de behoefte van de minderjarigen en de berekening van het draagkrachtloos inkomen van de vader is uitgegaan van de winst uit onderneming in 2008, in plaats van de gemiddelde winst van de afgelopen drie jaren. De cijfers over 2007 waren immers ook bekend en die van 2009 zou de vader ook moeten kunnen overleggen.
5. Volgens de vader is de rechtbank terecht uitgegaan van de jaarstukken 2008, omdat dit de enige stukken waren die de vader tot zijn beschikking had. De vader stelt dat het niet goed met hem gaat als gevolg van alle problemen rond de afwikkeling van het uiteengaan en een burn-out nabij te zijn. Hij kan op dit moment zijn financiële zaken niet goed regelen en de stukken over 2009 zijn dan ook niet gereed.
6. Het hof is van oordeel dat, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, het in het onderhavige geval redelijk is om uit te gaan van de cijfers over 2008.
De vader is in september 2006 met zijn onderneming begonnen en in april 2009 een vennootschap onder firma met een zakenpartner aangegaan. Uit de stukken over 2008 blijkt dat sprake is van een dalende lijn ten opzichte van 2007. Het hof acht voldoende aannemelijk dat de huidige economische omstandigheden en het feit dat er sprake is van een startende onderneming van invloed is op de resultaten over 2008 en 2009. Daarnaast acht het hof, gelet op de vele problemen tussen partijen tengevolge van hun uiteengaan, waaronder moeilijkheden over het contact tussen de vader en de kinderen, voldoende aannemelijk dat het functioneren van de vader hierdoor in negatieve zin wordt beïnvloed. Een verdere daling van de winst uit onderneming is dan ook niet uit te sluiten.
7. Uitgaande van de winst uit onderneming over 2008, en rekening houdend met de inkomsten van de moeder ten tijde van het feitelijk uiteengaan zoals vastgesteld door de rechtbank, welke in hoger beroep niet zijn weersproken, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de behoefte van de kinderen € 293,- per maand per kind bedraagt.
8. De moeder stelt dat de rechtbank eveneens ten onrechte bij de berekening van het draagkrachtloos inkomen van de vader is uitgegaan van de winst uit onderneming in 2008, in plaats van de gemiddelde winst van de afgelopen drie jaren.
9. Gelet op hetgeen het hof onder rechtsoverweging 6 heeft overwogen met betrekking tot de behoefte van de kinderen, is het hof van oordeel dat ook bij de bepaling van de draagkracht van de vader uitgegaan dient te worden van de winst uit onderneming over 2008, te weten € 30.104,-.
10. Voorts stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte zonder meer de door de vader opgevoerde woonlast heeft mee genomen. Tot 4 december 2009 had de vader immers geen woonlasten. Op 4 december 2009 heeft de vader de voormalig echtelijke woning betrokken met een huurlast van € 637,- per maand en ontvangt de vader een huurtoeslag van € 201,- per maand.
11. Volgens de vader dient tussen 20 mei 2009 en 4 december 2009 qua woonlast rekening te worden gehouden met de ondergrens van de gemiddelde basishuur. De vader betaalde zijn moeder kostgeld. De vader ontvangt geen huurtoeslag.
12. Het hof is van oordeel dat de moeder haar grief met betrekking tot de woonlasten van de vader tot 4 december 2009 terecht heeft opgeworpen. Nu het hof aannemelijk acht dat de vader over de periode 20 mei 2009 tot 4 december 2009 enige woonlasten had, zal het hof uitgaan van het bedrag van de gemiddelde basishuur zoals opgenomen in de bijstandsnorm. Met ingang van 4 december 2009 houdt het hof rekening met een huurlast van € 637,- per maand. Het hof is van oordeel dat de moeder haar stelling dat de vader huurtoeslag ontvangt – gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vader – niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof zal daar dan ook geen rekening mee houden.
13. Uitgaande van het hierboven genoemde inkomen en rekening houdend met de hierboven genoemde woonlasten en de niet betwiste lasten, is het hof van oordeel dat de vader tot
4 december 2009 voldoende draagkracht heeft om een kinderalimentatie te betalen van € 293,- per maand per kind. Na 4 december 2009 bedraagt de draagkracht van de vader € 200,- per maand per kind.
14. Ten slotte stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte de kinderalimentatie met terugwerkende kracht met ingang van 1 juni 2009 op € 175,- per maand per kind heeft vastgesteld. De moeder vertrouwde erop dat zij conform de uitspraak in kort geding € 250,- per maand per kind zou ontvangen en heeft leningen afgesloten.
15. Volgens de vader heeft de moeder de rechtbank zelf verzocht de kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2009 in te laten gaan. De vader is evenwel niet van plan het teveel betaalde terug te vorderen.
16. Het hof is van oordeel dat de rechtbank de ingangsdatum van de kinderalimentatie terecht op 1 juni 2009 heeft vastgesteld, conform het inleidend verzoek van de moeder.
17. Gelet op het vorenstaande hoeven de overige stelling van partijen geen bespreking.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de alimentatie voor de minderjarigen ten laste van de vader, met ingang van 1 juni 2009 tot 4 december 2009 op € 293,- per maand per kind en met ingang van 4 december 2009 op € 200,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stille en Kamminga, bijgestaan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2010.