ECLI:NL:GHSGR:2010:BN4036

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.058.033-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Mos-Verstraten
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling van minderjarigen na positieve ontwikkelingen

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, die op 24 november 2009 door de kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage was uitgesproken. De ouders, hierna te noemen de vader en de moeder, hebben op 22 februari 2010 hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 25 maart 2010 een verweerschrift ingediend, en de zaak is op 28 april 2010 mondeling behandeld. Tijdens deze behandeling waren de vader en zijn advocaat aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de Raad en Jeugdzorg. De moeder was niet verschenen.

De ouders stelden dat de omstandigheden die aanleiding gaven voor de ondertoezichtstelling inmiddels niet meer aanwezig zijn. Ze voerden aan dat er geen aantoonbare gezinsproblemen of persoonlijke problematiek is en dat zij bereid zijn om hulpverlening te aanvaarden. De Raad voor de Kinderbescherming daarentegen stelde dat de ondertoezichtstelling destijds noodzakelijk was vanwege de wankele situatie van het gezin, maar dat de situatie inmiddels verbeterd is. Jeugdzorg steunde de stelling van de Raad.

Het hof heeft vastgesteld dat er ten tijde van de ondertoezichtstelling zorgen waren over de opvoedingssituatie van de kinderen, maar dat de ouders met hulp de situatie hebben verbeterd. Het hof heeft besloten de ondertoezichtstelling op te heffen met ingang van 26 april 2010, maar de bestreden beschikking voor de periode daarvoor te bekrachtigen. De beslissing is genomen op 26 mei 2010 en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 26 mei 2010
Zaaknummer : 200.058.033/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 09-2708
[appellant 1],
hierna te noemen: de vader, en
[appellant 2],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna tezamen te noemen: de ouders,
advocaat mr. E.R. Schenkhuizen te 's-Gravenhage,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
Regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
Locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg,
kantoorhoudende te Delft,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 22 februari 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 november 2009 van de kinderrechter in de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
De raad heeft op 25 maart 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de ouders zijn bij het hof op 26 april 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 28 april 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, namens Jeugdzorg: de heer R. Grootes en namens de raad: de heer R.C. van der Touw. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De verschenen personen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De raad heeft eveneens het woord gevoerd aan de hand van een bij de stukken gevoegde notitie.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn de minderjarigen [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] en [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] (hierna: de minderjarigen) van 24 november 2009 tot 24 november 2010 onder toezicht van jeugdzorg gesteld. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de periode van 24 november 2009 tot 24 november 2010.
2. De ouders verzoeken in hun appelschrift de bestreden beschikking te vernietigen en hun beroep gegrond te verklaren en te bepalen dat de wettelijke gronden van artikel 1:254 lid 1 BW voor een ondertoezichtstelling van de minderjarigen ontbreken. Ter terechtzitting is zijdens de ouders subsidiair verzocht de bestreden beschikking te vernietigen per 26 april 2010.
3. De raad bestrijdt het beroep en verzoekt in zijn verweerschrift de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen. Ter terechtzitting heeft de raad verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen tot en met 26 april 2010.
4. De ouders stellen dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling niet aanwezig zijn. Volgens de ouders zijn de omstandigheden die destijds de aanleiding voor de ondertoezichtstelling vormden non-existent of inmiddels achterhaald. Daarnaast bestaan er geen andere aantoonbare gezinsproblemen, noch is sprake van persoonlijke (psychiatrische) problematiek bij de ouders. Ambulante hulpverlening is wel degelijk mogelijk gebleken en de ouders zijn immer bereid (geweest) om hulpverlening te aanvaarden. Er is geen sprake van een aantoonbare bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen, aldus de ouders.
5. De raad stelt ter terechtzitting dat de ondertoezichtstelling destijds is uitgesproken vanwege de wankele situatie aangaande de elementaire levensbehoeften voor het gezin die een bedreiging vormde voor de belangen van de kinderen, hetgeen destijds door de ouders werd erkend. De raad wijst in dit kader op de verwaarloosde staat van de woning waarin het gezin woonde, onder andere veroorzaakt door financiële problemen, en de dreigende uithuiszetting van de ouders. De raad stelt voorts dat de situatie zich thans ten goede heeft gekeerd. De instantie die de ouders heeft ondersteund inzake de huisvesting en de financiën heeft te kennen gegeven dat die begeleiding conform planning is afgerond. Uit informatie van de school en de huisarts komen geen zorgelijke signalen naar voren. Ditzelfde geldt voor de bezoeken van de huidige gezinsvoogd aan het gezin. Gelet hierop ziet de raad geen gronden meer voor een ondertoezichtstelling en kan de ondertoezichtstelling worden beëindigd.
6. Jeugdzorg verklaart ter terechtzitting zich aan te sluiten bij het door de raad gestelde en verzochte.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting verder naar voren is gekomen, maakt het hof op dat er, gelet op eerdere gebeurtenissen, ten tijde van de indiening van het inleidende verzoek tot ondertoezichtstelling zorgen bestonden omtrent een instabiele opvoedingssituatie van de kinderen. Het hof wil aannemen dat de ouders door eigen toedoen en met hulp in het vrijwillige kader de opvoedingssituatie van de kinderen en de staat van het huishouden, alsmede de financiën, ten goede hebben bestendigd. Het hof acht echter het voortraject waarin de ouders de situatie nog niet op orde hadden zodanig dat er sprake was van een ernstige bedreiging van de belangen of de gezondheid van de kinderen. Daarnaast waren de positieve ontwikkelingen toen nog pril nu de ouders onder meer nog geen woning op eigen naam huurden en de financiën nog niet op orde waren. Gelet op het vorenstaande ziet het hof aanleiding de ondertoezichtstelling van de minderjarigen niet geheel, maar conform het subsidiaire verzoek van de ouders op te heffen met ingang van 26 april 2010. De bestreden beschikking dient derhalve in zoverre te worden vernietigd.
8. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de periode vanaf 26 april 2010 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
heft de ondertoezichtstelling van de minderjarigen met ingang van 26 april 2010 op;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Mos-Verstraten en Hulsebosch, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2010.