GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 juni 2010
Zaaknummer : 200.043.373/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-7381
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Blok-Baas te Poortugal, gemeente Albrandswaard,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.I. Agema te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 4 september 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 juni 2009 van de rechtbank Dordrecht.
De vader heeft op 30 oktober 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 11 september 2009 en 4 mei 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 29 april 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad voor de kinderbescherming te Dordrecht heeft het hof bij brief van 23 april 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 27 mei 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat:
- indien de moeder niet verhuist: de hoofdverblijfplaats van de hierna te noemen minderjarigen bij de moeder zal zijn en de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (omgangsregeling) gehandhaafd blijft;
- indien de moeder wel verhuist: de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vader zal zijn, de moeder bij wijze van verdeling van de zorg- en opvoedingstaken omgang zal hebben met de minderjarigen elk weekend van vrijdag tot en met zondag, waarbij de moeder verantwoordelijk is voor het halen en brengen van de minderjarigen en de door de vader aan de moeder te betalen alimentatie ten behoeve van de minderjarigen op nihil wordt gesteld.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen: [naam], geboren op [geboortedatum] 1999 te [plaats], en [naam], geboren op [geboortedatum] 2002 te [plaats] (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen) en daarmee samenhangend de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders, die over de minderjarigen gezamenlijk het gezag dragen.
2. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de moeder te bepalen en de moeder toestemming te verlenen om zich met de minderjarigen in haar nieuwe woonplaats te vestigen, alsmede te bepalen dat de minderjarigen de woonplaats van de moeder zullen volgen en een omgangsregeling te bepalen tussen de vader en de minderjarigen inhoudende ieder weekeinde van zaterdag 16.00 uur tot zondag 19.00 uur, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties, dan wel zodanige regelingen te treffen als het hof in goede justitie juist acht.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, zonodig met verbetering van de gronden.
4. De moeder stelt dat de rechtbank haar beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarigen onvoldoende heeft gemotiveerd. Bij het bepalen van het hoofdverblijf dienen alle van belang zijnde aspecten te worden gewogen. Na de echtscheiding moest de moeder fulltime gaan werken om in haar financiële behoeften te kunnen voorzien. Door te gaan samenwonen met haar nieuwe partner heeft zij een baan in [plaats] kunnen aanvaarden voor slechts 16 uur per week die zij onder schooltijd kan uitvoeren. De minderjarigen hoeven dan niet naar de buitenschoolse opvang, hetgeen wel moet als zij hun hoofdverblijf bij de vader hebben. Voor de minderjarigen betekent dit juist rust, in tegenstelling tot wat de rechtbank heeft overwogen.
Voorts is de moeder van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minderjarigen een minder intensief contact met hun vader zullen hebben na hun verhuizing. Gelet op het werk van de vader zou hij het beste zijn zorgtaken kunnen uitoefenen van zaterdag 16.00 uur tot zondag 19.00 uur. De verhuizing naar [woonplaats] betekent een verhuizing naar een woonplaats gelegen 100 kilometer bij die van de vader vandaan, maar deze afstand is niet onoverbrugbaar noch al te belastend voor de minderjarigen qua reistijd.
Ten slotte stelt de moeder dat het ten tijde van de echtscheiding de bedoeling van partijen is geweest dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de moeder zouden hebben en dat er geen sprake zou zijn van co-ouderschap. Van de moeder kan en mag niet verwacht worden dat zij geen nieuw leven kan beginnen tot het meerderjarig worden van de minderjarigen.
5. De vader heeft de stelling van de moeder gemotiveerd weersproken.
6. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden tot haar oordeel is gekomen. Het hof neemt deze gronden over. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het goed gaat met de minderjarigen. De huidige partner van de vader is sinds september 2009 met haar dochter van acht jaar bij de vader ingetrokken en onweersproken is dat dit goed verloopt. De vader heeft zijn werktijden aangepast, zodat hij de zorg voor de minderjarigen beter kan combineren met zijn werk en hen naar school kan brengen. Voorts heeft de moeder ook in hoger beroep gesteld doch onvoldoende aangetoond dat er voor haar een noodzaak was om vanuit [plaats] te verhuizen. De moeder is ingetrokken bij haar huidige partner in zijn huis in [woonplaats]. Deze woning staat nog steeds te koop en er is vooralsnog geen sprake van een woning in [plaats], ondanks het feit dat de moeder de minderjarigen reeds in juni 2009 naar wendagen heeft gebracht op een school te [plaats]. De woning van de partner van de moeder heeft onvoldoende slaapkamers, zodat de minderjarigen bij elkaar op de kamer slapen als zij bij de moeder in [woonplaats] zijn. Ook in de stelling van de moeder dat het werk van haar huidige partner met zich meebrengt dat hij in de regio [woonplaats] werkzaam moet zijn, ziet het hof geen aanleiding om een verhuizing van de moeder noodzakelijk te achten. De partner van de moeder heeft een [bedrijf] waarvan de uitoefening niet aan de woning is gebonden. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er geen zwaarwegende belangen zijn aan de zijde van de moeder die prevaleren boven het belang van de minderjarigen om in hun vertrouwde woon- en leefomgeving met de daarbij behorende sociale contacten en de hun vertrouwde school te blijven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, van Nievelt en Bouritius, bijgestaan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2010.