GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 augustus 2010
Zaaknummer : 200.055.265.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-3412
[vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D. van Bloemendaal te Nijkerk,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.C. Carli-Lodder te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 26 januari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 oktober 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage, welke bij beschikking van 12 januari 2010 is verbeterd.
De man heeft op 16 maart 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 27 april 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 9 en 26 februari 2010 en 23 juni 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 14 en 17 juni 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 8 juli 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover thans van belang, de door de vrouw met ingang van 15 juli 2008 tot 1 november 2008 te betalen uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de man bepaald op € 396,- per maand en met ingang van 1 november 2008 op € 117,- per maand. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) ten behoeve van de man.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek van de man tot vaststelling van een bijdrage in zijn levensonderhoud wordt afgewezen, kosten rechtens.
3. De man bestrijdt het beroep van de vrouw en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans de grieven van de vrouw af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
4. In incidenteel appel verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, in goede justitie een aanvullende bijdrage te bepalen in het levensonderhoud van de man ten laste van de vrouw met inachtneming van de wettelijke normen en maatstaven alsmede de redelijkheid en billijkheid.
5. De vrouw bestrijdt het incidentele appel van de man en verzoekt het hof dit incidentele appel af te wijzen, kosten rechtens.
Matiging van de onderhoudsverplichting
6. De vrouw stelt zich, samengevat weergegeven, op het standpunt dat de gedragingen van de man jegens haar dusdanig grievend/respectloos zijn (geweest), dat deze ieder gevoel van lotsverbondenheid van haar jegens de man onherroepelijk en onvoorwaardelijk hebben beëindigd, als gevolg waarvan van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij een bijdrage levert in de kosten van levensonderhoud van de man.
7. Het hof is van oordeel dat geen grond bestaat tot matiging van de onderhoudsverplichting van de vrouw. Niet is gebleken van een zodanig gedrag aan de zijde van man dat het verstrekken van levensonderhoud naar redelijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd.
Behoefte en behoeftigheid van de man
8. Het hof is van oordeel dat de klacht van de man, te weten dat in de eerste alinea onder het kopje ‘behoefte’ van pagina 2 van de bestreden beschikking ten onrechte is overwogen dat de man verder heeft gesteld dat hij in zijn eigen behoefte kan voorzien, slaagt. Dit kan echter niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking, nu sprake is van een kennelijke verschrijving.
9. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de aanvullende behoefte van de man heeft bepaald op € 448,- per maand. De vrouw betoogt dat de man geen behoefte heeft aan een bijdrage en voert daartoe het volgende aan. De vrouw stelt dat zij er, bij gebrek aan informatie, vanuit gaat dat de man gedeeltelijk weer is goedgekeurd en dus eigen inkomen kan genereren en zelf in zijn behoefte kan voorzien. Voorts betoogt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met de volledige woonlasten van de man. Volgens de vrouw heeft de man hogere woonlasten dan zijn inkomen kan dragen. Daarbij komt nog dat het voor de vrouw niet duidelijk is wat de man nu daadwerkelijk aan rente betaalt. Ook heeft de man geen rekening gehouden met de hypotheekrenteaftrek, welke behoefteverlagend is. Daarnaast stelt de vrouw dat de extra lasten voor de tv-gids, contactlenzen, de twee bankpassen van de man en de niet gebruikte reisverzekering van de man niet kunnen worden meegenomen bij de bepaling van de behoefte van de man. Ook moet slechts rekening worden gehouden met een houderschapsbelasting van € 19,-. Verder stelt de vrouw zich op het standpunt dat de premie die de man betaalt voor de aanvullende oudedagsvoorziening niet dient mee te tellen bij het bepalen van de behoefte van de man.
10. De man stelt zich in incidenteel appel op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte zijn aanvullende behoefte aan een bijdrage heeft vastgesteld op € 448,- per maand. De man betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem afgesloten aanvullende pensioenverzekering bij Reaal. Volgens hem is een dergelijke verzekering noodzakelijk, omdat hij door een foute overheidsbeslissing een pensioengat heeft.
11. Het hof neemt bij de bepaling van de behoefte van de man als uitgangspunt de door hem bij het verweerschrift in hoger beroep als productie 13 overgelegde behoefteberekening, voor zover de daarin opgenomen bedragen door de vrouw niet voldoende gemotiveerd zijn betwist.
Woonlasten van de man
12. De man heeft ter terechtzitting betoogd dat hij maandelijks in verband met aftrek van door hem betaalde hypotheekrente een bedrag van € 102,- ontvangt. Het hof zal dit bedrag dan ook in mindering brengen op de in de behoefteberekening vermelde post ‘saldo uitgaven huisvesting’ van € 743,55. Vervolgens dient beantwoording de vraag of deze woonlasten van in totaal € 641,55 een redelijke woonlast betreft. Het plafond voor de redelijke woonlast ligt gewoonlijk rond een derde van het netto besteedbaar inkomen. De woonlasten van de man overstijgen – gelet op het inkomen van de man – de redelijke woonlast. Het hof zal dan ook een korting toepassen in verband met een onredelijke woonlast van € 224,72. De post ‘saldo uitgaven huisvesting’ in de behoefteberekening van de man bedraagt dan € 416,83.
Premie aanvullende pensioenverzekering
13. De man had tot 23 mei 2007 recht op een premievrijstelling van 100%, welke hoort bij een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%. Met ingang van 23 mei 2007 is de arbeidsongeschiktheidsklasse verlaagd naar 35-45%, waarbij een premievrijstelling hoort van 40%. Op 15 oktober 2007 is de arbeidsongeschiktheidsklasse weer herzien naar 80-100%. Gebleken is echter dat de premievrijstelling ongewijzigd 40% is gebleven. Het hof acht het gelet hierop dan ook redelijk om bij de berekening van de behoefte van de man rekening te houden met de door hem maandelijks te betalen premie voor een aanvullende pensioenverzekering van € 250,-.
14. Met inachtneming van het vorenstaande en rekening houdend met de vrije ruimte van de man stelt het hof de totale netto en bruto behoefte van de man vast op respectievelijk € 2.000,- en € 2.942,- per maand.
15. Het hof is van oordeel dat de man niet volledig in zijn eigen behoefte kan voorzien en overweegt daartoe als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de man al jarenlang arbeidsongeschikt is vanwege een verbrijzelde rug. Op 17 november 2008 zijn de re-integratiemogelijkheden van de man opnieuw bezien. Hieruit volgt dat de man op medische gronden vooralsnog 80-100% arbeidsongeschikt is verklaard. De man is mitsdien niet in staat om een eigen inkomen te genereren. Voorts is gebleken dat de man een arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 1.437,24 bruto per maand en een WAO- gat uitkering van € 531,75 bruto per maand ontvangt. Het hof zal voor de bepaling van de behoeftigheid van de man uitgaan van dit inkomen. Hieruit volgt dat de man behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in zijn levensonderhoud van € 973,- bruto per maand.
16. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de ingangsdatum van een eventueel door haar te betalen partneralimentatie de datum van de bestreden beschikking dient te zijn. De man heeft immers lange tijd niets van zich laten horen, waardoor de vrouw dacht dat er van de zijde van de man geen behoefte was.
17. Het hof zal, evenals de rechtbank, de ingangsdatum van de door de vrouw te betalen partneralimentatie vaststellen op 15 juli 2008. Partijen zijn in het echtscheidingsconvenant met elkaar overeengekomen dat de vaststelling van de door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie zal geschieden met ingang van 15 juli 2008. Het hof ziet geen aanleiding hiervan af te wijken. Hetgeen de vrouw daartoe heeft aangevoerd, is onvoldoende.
18. De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij thans in ieder geval geen enkele draagkracht heeft, omdat zij met ingang van 1 november 2009 een ziektewetuitkering ontvangt.
19. Het hof is van oordeel dat de vrouw, gelet op de door haar overgelegde stukken, met ingang van 1 november 2009 geen draagkracht heeft enige bijdrage te voldoen. Het hof zal de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage met ingang van die datum dan ook vaststellen op nihil.
20. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte een bijdrage heeft vastgesteld over de maand oktober 2008. De vrouw voert daartoe aan dat zij die maand geen draagkracht had omdat zij geen inkomen had.
Inkomen
21. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de vrouw over de periode 15 juli 2008 tot 1 november 2008, evenals de rechtbank, uitgaan van een inkomen van € 3.850,- bruto per maand. Het hof is van oordeel dat, hoewel de vrouw in de maand oktober 2008 niet heeft gewerkt en niet is gebleken dat zij in die maand een uitkering heeft ontvangen, de vrouw toch de beschikking heeft gehad over een inkomen. De vrouw heeft immers van haar werkgever, [X], een beëindigingsvergoeding ontvangen van € 10.050,- bruto. Het hof acht het dan ook niet meer dan redelijk om ook over de maand oktober 2008 uit te gaan van een inkomen van de vrouw van € 3.850,- bruto. Het resterende bedrag, zijnde € 6.200,- bruto, zal het hof met ingang van 1 november 2008 in twaalf maandelijkse termijnen bij het inkomen van de vrouw optellen. Het hof acht dit redelijk omdat een beëindigingsvergoeding mede is bedoeld als overbrugging voor de periode na beëindiging van de dienstbetrekking tot aan de aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking.
Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de vrouw over de periode 1 november 2008 tot 1 november 2009, evenals de rechtbank, uitgaan van een inkomen van € 2.625,- bruto per maand, zoals dat volgt uit een door de vrouw overgelegde salarisspecificatie. Voorts zal het hof daarbij optellen een bedrag van € 516,- bruto per maand, zijnde een twaalfde deel van € 6.200,-.
Lasten
22. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte niet de volledige hypotheeklast, de lasten ten aanzien van de auto van de vrouw en de volledige lasten van de minderjarige [Y] heeft meegenomen bij de berekening van de draagkracht. De vrouw betoogt dat, nu zij is overgegaan tot aflossing van het bedrag van € 75.000,-, door de uiteindelijke overwaarde in mindering te brengen op de lening, rekening gehouden moet worden met het gehele hypotheekbedrag. Voorts betoogt de vrouw dat de lasten ten aanzien van de auto dienen te worden meegenomen, nu partijen zijn overeengekomen dat de vergoeding voor het privé-gebruik van de auto van de vrouw in aanmerking wordt genomen. Daarnaast stelt de vrouw dat rekening dient te worden gehouden met de extra kosten van de minderjarige [Y].
23. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met een hypotheeklast van € 861,- per maand. Volgens de man kan de vrouw haar woonlasten delen met haar nieuwe partner. Deze partner voldoet, zo stelt de man, ook de kosten van de minderjarige [Y].
24. Het hof houdt, evenals de rechtbank, rekening met een hypotheekrente van € 861,- per maand en overweegt daartoe als volgt. Partijen zijn zelf overeengekomen dat voor een eventueel verschuldigde partneralimentatie slechts rekening zal worden gehouden met een hypothecaire lening van € 217.400,-. Het hof verwijst daarvoor naar pagina 2 van het aanvullend scheidingsconvenant. Het hof is van oordeel dat onvoldoende is aangevoerd om hiervan af te wijken.
25. De vrouw heeft ter terechtzitting gesteld dat zij met ingang van 1 mei 2009 samenwoont met haar nieuwe partner. Dit is als zodanig niet weersproken. Het hof zal dan ook ingaande die datum rekening houden met een hypotheekrente van € 430,50, zijnde de helft van de hiervoor genoemde hypotheekrente. De vrouw heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar huidige partner niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien.
26. Het hof overweegt met betrekking tot de lasten voor de auto van de vrouw als volgt. Partijen zijn bij het aanvullend scheidingsconvenant overeengekomen dat voor de berekening van de door de vrouw verschuldigde partneralimentatie na 15 juli 2008 de vergoeding voor het privé-gebruik van de auto van de vrouw in aanmerking zal worden genomen. Partijen zijn dit echter overeengekomen op het moment dat de vrouw nog bij [X] werkte en aldaar een hoger inkomen genoot. De vergoeding voor het privé-gebruik van de auto van de vrouw moet dan ook gebaseerd zijn geweest op dit inkomen. Het hof zal dan ook voor de periode 15 juli 2008 tot 1 november 2008 bij de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening houden met de lasten ten aanzien van de auto. Voor de periode 1 november 2008 tot 1 november 2009 houdt het hof daarmee geen rekening. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat de vrouw in die periode werkzaam was bij [Z] en een maandelijkse reiskostenvergoeding van haar werkgever ontving.
27. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder. Het hof zal daarbij geen rekening houden met de door de vrouw gestelde extra kosten van de minderjarige [Y]. Niet is gebleken dat deze kosten zo uitzonderlijk zijn dat daarmee rekening gehouden dient te worden. Het hof acht het echter redelijk om bij de berekening van de draagkracht van de vrouw, evenals de rechtbank, wel rekening te houden met de kosten van de huiswerkbegeleiding van de minderjarige [Y] van € 272,50 per maand.
28. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de vrouw opnieuw berekend. Uit deze berekening volgt dat de vrouw voor de periodes 15 juli 2008 tot 1 november 2008, 1 november 2008 tot 1 mei 2009 en 1 mei 2009 tot 1 november 2009 een draagkracht heeft van respectievelijk € 447,-, € 397,- en € 590,- per maand, welke bedragen in overeenstemming zijn met de wettelijke maatstaven. Voor de periode met ingang van 1 november 2009 heeft de vrouw geen draagkracht. Gelet hierop voldoen de door de rechtbank bij de bestreden beschikking vastgestelde bedragen aan partneralimentatie niet aan de wettelijke maatstaven. De bestreden beschikking zal dan ook in zoverre worden vernietigd.
29. Het hof ziet geen aanleiding de vrouw te veroordelen in de proceskosten en zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren. Het verzoek van de man tot veroordeling van de vrouw in de proceskosten wordt derhalve afgewezen.
30. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud voor de man ten laste van de vrouw, voor de periode 15 juli 2008 tot 1 november 2008 op € 447,- per maand, voor de periode 1 november 2008 tot 1 mei 2009 op € 397,- per maand, voor de periode 1 mei 2009 tot 1 november 2009 op € 590,- per maand en voor de periode met ingang van 1 november 2009 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Van Nievelt en Van Veen, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2010.