ECLI:NL:GHSGR:2010:BN4677

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.039.389/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Dusamos
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afgifte verklaring op basis van de Paspoortenwet tussen voormalige echtgenoten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op de afgifte van paspoorten voor minderjarige kinderen. De appellante, de vrouw, is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek om toestemming voor de afgifte van paspoorten voor de kinderen werd afgewezen. De vrouw en de man, de geïntimeerde, zijn voormalige echtgenoten en hebben gezamenlijk gezag over de minderjarigen. De zaak is complex door de onduidelijkheid over de verblijfplaats van de vrouw en de kinderen, die mogelijk in het buitenland verblijven.

Het hof heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek, gezien de dreigende afloop van de geldigheid van de paspoorten. De man heeft in zijn incidentele grief betoogd dat de vrouw geen recht heeft op de afgifte van de paspoorten, omdat zij niet meewerkt aan het proces en haar verblijfplaats niet bekendmaakt. Het hof heeft deze grief verworpen, omdat het belang van de kinderen voorop staat en de vrouw niet in staat is geweest om haar belangen adequaat te verdedigen.

De uitspraak van het hof bevestigt dat de voorzieningenrechter de juiste procedure heeft gevolgd en dat de belangen van de kinderen in deze zaak voorop staan. Het hof heeft de grieven van de vrouw, die zich richtten tegen de afwijzing van haar verzoek, verworpen. De beslissing van de voorzieningenrechter is bekrachtigd, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 27 april 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.039.389/01
Rolnummer rechtbank : KG 09-442
arrest van de familiekamer d.d. 27 april 2010
inzake
[appellante],
wonende te Barendrecht,
appellante, tevens incidenteel geïntimeerde hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.C.Dikkers, kantoorhoudend te Vlaardingen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Spijkenisse,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. drs. J.Wouters, kantoorhoudend te Middelburg.
Het geding
Bij exploot van 14 juli 2009 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 18 juni 2009, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij bovengenoemd exploot heeft de vrouw drie grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden. Tevens heeft hij incidenteel hoger beroep ingesteld onder aanvoering van één grief.
De man heeft zijn procesdossier aan het hof overgelegd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof stelt het volgende voorop. Uit de stukken blijkt dat bij beschikking van 21 maart 2008 tussen partijen de echtscheiding is uitgesproken en dat iedere verdere beslissing over het gezag over, de omgang met en de verblijfplaats van de minderjarigen is aangehouden.
Bij beschikking van 3 april 2009 zijn zowel de verzoeken van de vrouw als die van de man met betrekking tot gezag, omgang en de verblijfplaats afgewezen.
Het hof gaat er bij de beoordeling van dit hoger beroep vanuit dat beide partijen nog het gezag over de minderjarigen uitoefenen.
In het incidenteel appel
2.Het hof zal de incidentele grief van de man eerst bespreken. Deze grief richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de vrouw een spoedeisend belang heeft.
Het hof oordeelt als volgt. Met de stelling dat de paspoorten van de kinderen binnenkort verlopen is de spoedeisendheid van de vordering gegeven. De incidentele grief van de man faalt.
In het principaal appel
3. In de eerste grief stelt de vrouw dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de vordering moet worden afgewezen omdat er veel onduidelijkheid is tussen partijen. Blijkens de toelichting erkent de vrouw dat de standpunten van partijen uiteenlopen maar zij stelt dat de man de voor de beoordeling van deze kwestie van belang zijnde aspecten niet heeft betwist. De man heeft niet betwist dat hij heeft geweigerd mee te werken aan de afgifte van paspoorten ten behoeve van de kinderen.
4. Het hof oordeelt als volgt.
Artikel 34, tweede lid, van de Paspoortenwet luidt als volgt: ”Indien bij gezamenlijke gezagsuitoefening een van de personen die het gezag uitoefenen, weigert een verklaring van toestemming als bedoeld in het eerste lid, af te geven, kan deze op verzoek van de andere persoon die het gezag uitoefent, worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter, die alvorens te beslissen een vergelijk tussen de beide personen beproeft”. In het vijfde lid van dit artikel is bepaald dat in de in het tweede, derde en vierde lid bedoelde gevallen, de rechter een zodanige beslissing geeft als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5. Uit hetgeen de voorzieningenrechter heeft overwogen onder het verloop van het geding leidt het hof af dat partijen niet aanwezig zijn geweest bij de behandeling van deze zaak ten overstaan van de voorzieningenrechter, zodat er geen gelegenheid is geweest een vergelijk tussen partijen te beproeven.
Onder deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter een beslissing genomen die hij gelet op het vijfde lid van artikel 34 van de Paspoortwet heeft mogen nemen. Ook in hoger beroep heeft de vrouw het belang van de kinderen niet geadstrueerd, terwijl uit de aanhef van de appeldagvaarding blijkt dat zij in Barendrecht woont en zij in haar toelichting op de eerste grief vermeldt dat zij met de kinderen in het buitenland woont. De eerste grief van de vrouw faalt.
6. De tweede grief van de vrouw richt zich tegen het oordeel dat van de man niet kan worden gevergd dat hij meewerkt aan het afgeven van een paspoort ten behoeve van zijn kinderen. De vrouw stelt dat dit aspect niet relevant is, nu de vrouw toch al op een onbekende plaats in het buitenland verblijft.
7. Het hof oordeelt als volgt. Terecht heeft de voorzieningenrechter, na te hebben overwogen dat de man het gezag niet kan uitoefenen omdat de vrouw met de kinderen is ondergedoken, dat de man niet weet waar zij zijn of waar zij naar toe gaan, beslist dat van de man niet gevergd kan worden zijn medewerking te verlenen. Een andersluidende beslissing bergt naar het oordeel van het hof het gevaar in zich dat de man gedurende langere periode het hem toekomende gezag niet zal kunnen uitoefenen: de vrouw is dan immers in staat blijvend buiten Nederland te verblijven en zal zich pas na verloop van de geldigheidsduur van de afgegeven paspoorten opnieuw tot de man moeten wenden.
8. In haar derde grief stelt de vrouw dat de voorzieningenrechter het belang van de kinderen bij een geldig legitimatiebewijs heeft miskend. Zij stelt dat dit belang een feit van algemene bekendheid is, dat geen nader feitelijk onderzoek vergt.
9. Het hof oordeelt als volgt. Onder 2 van het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de stelling van de man weergegeven dat de man aanwijzingen heeft dat de vrouw ergens in Nederland verblijft. De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen dat de man niet weet waar de vrouw en zijn kinderen zijn.
De vrouw heeft ook in hoger beroep haar verblijfplaats niet bekend gemaakt. Er kan daarom niet beoordeeld worden of de vrouw een daadwerkelijk belang heeft bij vervangende toestemming tot afgifte van paspoorten. Het maakt voor de beoordeling immers een wezenlijk verschil of de vrouw in Nederland verblijft, in welk geval het belang bij vervangende toestemming niet dan wel minder aanwezig is, of dat de vrouw in het buitenland verblijft, in welk geval het belang gegeven is.
De conclusie is dat de derde grief faalt.
10. Nu alle door de vrouw aangedragen grieven falen, is de conclusie dat het bestreden vonnis bekrachtigd dient te worden.
11. Het hof vindt in het feit dat het hier gaat om een procedure tussen voormalige echtgenoten aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep
in het principale en incidentele appel:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam op 18 juni 2009 tussen partijen gewezen;
compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs van Nievelt, Dusamos en Husson en uitgesproken in het openbaar op 27 april 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.