GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.038.233/01
Rolnummer rechtbank : 186026 / HA ZA02-2408
arrest van de familiekamer d.d. 17 augustus 2010
[appellant],
voorheen wonende te Rotterdam,
appellant, incidenteel geïntimeerde ,
hierna te noemen: [de man],
advocaat mr. E.M. Kostense te `s-Gravenhage
[geïntimeerde],
wonende te Saverdun, Frakrijk,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,
hierna te noemen: [de vrouw],
advocaat mr. L. Schelstraete te Tilburg.
Bij exploot van 16 juni 2009 is [de man] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2004, 13 december 2006, 5 september 2007 en 25 maart 2009 tussen [de man] en [de vrouw] gewezen.
Op 1 september 2009 heeft [de man] een memorie van grieven genomen onder aanvoering van vijf grieven.
Op 8 december 2009 heeft [de vrouw] een memorie van antwoord genomen tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel.
Op 2 februari 2010 heeft [de man] een memorie van antwoord genomen in het incidenteel appel.
Partijen hebben hun procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
Hoofdstuk indeling arrest.
Het hof heeft het arrest in hoofdstukken en paragrafen verdeeld. De indeling is als volgt:
• H 1 Ontvankelijkheid van het hoger beroep
• H 2 Algemeen: de vorderingen in appel
• H 3 De procedure in eerste aanleg
• H 4 De kosten van de huishouding.
• H 5 Incidenteel appel en de kosten van huishouding
• H 6 Kosten van de verbouwing van de keuken
• H 7 Effecten transacties I
• H 8 Effectentransacties II
• H 9 Kosten na vertrek
• H 10 Diversen
H 1 Ontvankelijkheid van het hoger beroep
1. [de vrouw] stelt, dat [de man] niet-ontvankelijk is aangezien appellante geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van schorsing van artikel 225 Rv en hervatting van het geding op grond van artikel 227 Rv.
2. De appeldagvaarding is gesteld op naam van [de man]. [de man] heeft zich twee dagen na het uitbrengen van de appeldagvaarding van het leven beroofd.
3. De memorie van grieven is gesteld op naam van [H.] met vermelding ‘erfgename van [de man]’.
4. De memorie van antwoord in incidenteel appel is gesteld op naam van [de man] met vermelding van [H.] als enig erfgenaam.
5. Het systeem van de wet brengt mee dat, indien een schorsingsgrond zich voordoet en de belanghebbende – in dit geval [H.] – een verzoek tot schorsing achterwege laat, het geding wordt voortgezet op naam van de oorspronkelijke partij (artikel 225, lid 2 Rv). In haar toelichting geeft zij aan dat de procedure op naam van [de man] wordt voorgezet.
6. Gezien de toelichting in de memorie van grieven en in het bijzonder de toelichting die in punt 1.8 en 1.9 in de memorie van antwoord in het incidenteel appel is gegeven beschouwt het hof dat de procedure op naam van de oorspronkelijke procespartij is voortgezet en de grieven zijn geformuleerd op naam van de oorspronkelijke procespartij.
7. De mogelijke verwarring die door de tenaamstelling van de memorie van grieven is veroorzaakt is niet van dien aard dat daarmee het appel niet-ontvankelijk is.
8. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
Beoordeling van het hoger beroep
H 2 Algemeen: de vorderingen in appel
9. [de man] vordert dat het het gerechtshof te 's-Gravenhage behage te vernietigen de vonnissen op respectievelijk 18 augustus 2004, 13 december 2006, 5 september 2007 en 25 maart 2009 gewezen door de rechtbank Rotterdam in de zaak met nummer 186026 HA ZA 2002-2408 tussen Van de Reijden als gedaagde en eiser in reconventie enerzijds en [de vrouw] als eiseres in conventie en gedaagde in reconventie anderzijds, en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
• de vorderingen van [de vrouw] alsnog af te wijzen;
• [de vrouw] te veroordelen om aan [de man] over te dragen 62 Small Company aandelen, 24 ING CT aandelen en 4 Tiscali aandelen, dan wel aan [de man] te betalen de tegenwaarde van die aandelen per (respectievelijk) 14 mei 2002, 3 mei 2002 en 3 mei 2002 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het instellen van de eis in reconventie (19 december 2002); [de vrouw] te veroordelen om aan [de man] te betalen een bedrag van € 61.703, althans een bedrag door het gerechtshof naar redelijkheid vast te stellen, vermeerderd met wettelijk rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste instantie (22 oktober 2002);
• [de vrouw] te veroordelen om aan [de man] te betalen een bedrag € 1.352 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste instantie ( 22 oktober 2002);
• met veroordeling van [de vrouw], eveneens geheel uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in hoger beroep.
10. [de vrouw] heeft in het voorwaardelijke incidenteel appel gevorderd dat het het gerechtshof te 's-Gravenhage behage onder de voorwaarde dat [de man] ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
• de vonnissen op respectievelijk 18 augustus 2004, 13 december 2006, 5 september 2007 en 25 maart 2009 gewezen door de rechtbank Rotterdam in de zaak met het nummer 186026 / HA ZA 2002-2408 tussen [de man] als gedaagde en eiser in reconventie enerzijds en [de vrouw] als eiseres in conventie en gedaagde in reconventie anderzijds, voor zover daartegen een grief is gericht te vernietigen en opnieuw rechtdoende, [de man] te veroordelen om aan [de vrouw] te betalen uit hoofde van verrekening van de kosten van de huishouding een bedrag van
€ 58.704,97 althans een door uw gerechtshof in goede justitie vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding in eerste instantie (22 oktober 2002) en voor het overige in stand te laten.
• met zowel in principaal appel als in voorwaardelijk incidenteel appel veroordeling van [de man], eveneens uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in hoger beroep.
11. Uit het appel en het incidentele appel volgt dat beide partijen het niet eens zijn met de beslissing van de rechtbank betreffende de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Ter onderbouwing van hun grieven gaan beide partijen in op specifieke posten met betrekking tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding alsmede over de wijze van verdeling van die kosten tussen [de vrouw] en [de man].
12. [de man] stelt in punt 1.7 dat hij slechts in beperkte mate de zaak aan het oordeel van het hof wenst te onderwerpen. In zijn 23 pagina`s tellende memorie van grieven exclusief bijlagen stelt hij vanaf blz. 14 de kosten van de gemeenschappelijke huishouding aan de orde.
13. In de 33 pagina`s tellende memorie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel gaat [de vrouw] van blz. 13 tot 19 in op de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
14. Het hof is van oordeel dat het punt van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding volledig aan het hof is voorgelegd en dat geen sprake is van een beperkt appel.
15. Door [de man] worden in de grieven 1 tot en met 3 de kosten van de verbouwing van de keuken en de effectentransacties aan de orde gesteld.
16. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat door de wijze waarop beide partijen en hun advocaten hebben geprocedeerd de geschillen een ongekende omvang hebben gekregen. Om deze reden zal het hof in zijn arrest eerst aandacht besteden aan het procesverloop in eerste aanleg waarna de grieven tegen de bestreden vonnissen aan de orde komen.
H 3 De procedure in eerste aanleg
17. Uit het procesdossier in eerste aanleg volgt dat de rechtbank twee comparities heeft gehouden, er een pleidooi is geweest en dat vier vonnissen zijn gewezen.
18. Een goede procesorde brengt met zich dat processtukken voor partijen inzichtelijk moeten zijn maar eveneens voor de rechter. De rechter moet op basis van de door partijen aangedragen feiten en omstandigheden zijn oordeel kunnen vormen.
19. In de onderhavige procedure zijn de feiten fragmentarisch aan de rechter voorgelegd en juridische geschilpunten niet helder door partijen geformuleerd. Overigens: Ook het appel is omgeven met veel retoriek hetgeen de leesbaarheid van de processtukken niet ten goede komt en aanleiding kan geven tot misverstanden. Het hof is van oordeel dat dit voor rekening en risico komt van partijen.
20. Bij conclusie van eis in eerste aanleg is door [de vrouw] in het geding gebracht de samenlevingsovereenkomst van partijen.
21. In artikel 1 is een bepaling opgenomen betreffende de kosten van de huishouding. Artikel 1 luidt als volgt:
1. Uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding worden gedaan ten laste van een gemeenschappelijke bank- of girorekening en/of een gemeenschappelijke kas.
2. Partijen verplichten zich maandelijks naar evenredigheid van hun netto-inkomsten uit arbeid – zo nodig door schatting vast te stellen – bij te dragen aan deze gemeenschappelijke rekening en/of kas, zodanig dat daarmede de kosten van de gewone gang van de huishouding kunnen worden bestreden. Ingeval het vooruitzicht bestaat dat voor bepaalde uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding de gemeenschappelijke rekening en/of kas niet toereikend zal zijn, is ieder van hen verplicht onverwijld een aanvullende bijdrage te leveren naar evenredigheid van zijn netto-inkomsten.
3. Indien te eniger tijd de inkomsten uit arbeid niet toereikend zijn om de kosten van de gewone gang van de huishouding te bestrijden, is iedere partij gehouden naar evenredigheid van zijn vermogen bij te dragen aan de gemeenschappelijke rekening en/of kas.
4. Tot de uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding worden onder meer gerekend eventuele huurtermijnen betreffende de door partijen tezamen bewoonde woning, de kosten van gebruikelijke verzekeringen en die van de gezamenlijke vakanties, behoudens het hierna in artikel 2 bepaalde.
22. In de samenlevingsovereenkomst zijn partijen alleen overgekomen dat tot de kosten van de gewone gang van de huishouding niet behoren de premies ter zake van levensverzekeringen. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen huishoudkosten in het algemeen en kosten van de gewone gang van de huishouding. Uit de procedure tussen partijen volgt dat zij strijden over wat in hun onderlinge relatie als kosten van de gemeenschappelijke huishouding moet worden beschouwd en vervolgens hoe die kosten van de gemeenschappelijke huishouding tussen hen moeten worden verdeeld. Aldus beschouwen zij de kosten van de gemeenschappelijke huishouding klaarblijkelijk als de kosten van de gewone gang van de huishouding. Het hof zal zich daarbij aansluiten en waar het hof het begrip kosten van de gewone gang van de huishouding bezigt het oog hebben op de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. In de samenlevingsovereenkomst hebben partijen geen (uitputtende) omschrijving hebben gegeven van uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding.
23. [de vrouw] heeft in haar dagvaarding in eerste aanleg geen toelichting gegeven op de uitgaven die in haar visie gerekend dienen te worden tot de gewone gang van de huishouding. Met andere woorden, zij geeft niet aan wat partijen bedoeld hebben met het begrip kosten van de gewone gang van de huishouding rekening houdend met de levenswijze van partijen, hun financiële omstandigheden en draagkracht (stand en fortuin).. Ook in productie 4 bij haar inleidende dagvaarding geeft zij geen inzicht in het in de samenlevingsovereenkomst gebruikte begrip kosten van de gewone gang van de huishouding. Eveneens geeft zij niet aan welke posten partijen verdeeld houden uitgaande van hetgeen partijen met elkaar zijn overeengekomen in het kader van hun samenleving.
24. [de man] gaat in zijn conclusie van antwoord – zie punten 10 tot en met 14 – eveneens niet in op de vraag welke uitgaven gerekend dienen te worden tot de gewone gang van de huishouding. Hij stelt dat alvorens na te gaan hoe de verdeling plaats moet vinden, de verdeelsleutel moet worden berekend. Wel geeft hij aan dat hij het niet eens is met de door [de vrouw] gehanteerde percentages.
25. Uit het proces-verbaal van 13 november 2003 volgt dat:
• de dagelijkse boodschappen gerekend worden tot de gewone huishoudelijke kosten en alle opnames van de gemeenschappelijke rekening [nummer bij de bank];
• de gebruikskosten van de twee auto`s van partijen tot de huishoudkosten behoren;
• partijen het erover eens zijn dat de investeringen in de huizen van partijen gedragen worden door de eigenaar.
26. [de man] concludeert in zijn conclusie na comparitie van partijen in conventie en in reconventie van 18 februari 2004 als volgt:” Gelet op het voorgaande verzoekt de man uw rechtbank om te beslissen over de vraag wat huishoudelijke kosten zijn in de zin van de samenlevingsovereenkomst die partijen hebben gesloten en voorts tot deskundige te benoemen de heer J.J.M.Poot." In deze conclusie geeft [de man] niet aan wat in zijn visie onder kosten van de gewone gang van de huishouding moet worden verstaan. [de man] verwijst in zijn conclusie naar een brief van 18 december 2003. Deze brief is echter niet aan de conclusie gehecht derhalve kon door de rechtbank niet worden vastgesteld welke posten met betrekking tot de gewone gang van de huishouding partijen verdeeld hielden. Productie 9 behorende bij de conclusie, motivatie waarom sommige posten wel of geen onderdeel uitmaken van de gezamenlijke huishouding, verschaft eveneens onvoldoende inzicht in het begrip kosten met betrekking tot de gewone gang van de huishouding laat staan inzicht in welke punten partijen verdeeld hielden.
27. In het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2004 wordt als volgt overwogen: ”Met betrekking tot de posten die onderdeel uitmaken van de huishoudelijke kosten zijn partijen het er over eens dat de dagelijkse boodschappen hiervan onderdeel uitmaken evenals alle opnames van de hierboven onder 2.3. genoemde gemeenschappelijke rekening [nummer bij de bank].” Voorts overweegt de rechtbank: ”De kosten verbonden aan de dagelijkse gang van de huishouding, zoals eten en drinken, dienen te worden aangemerkt als kosten van de huishouding.”
28. In het hiervoor vermelde tussenvonnis wordt een deskundige benoemd en aan deze deskundige worden de navolgende vragen gesteld:
• wat was het netto inkomen uit arbeid van ieder van partijen over de periode van de samenleving van partijen, vast te stellen aan de hand van de IB aangifte en aanslagen, de jaaropgaven van de man en de jaarstukken van het bedrijf van de vrouw;
• tot welke verdeelsleutel leidt de uitkomst van de eerste vraag voor de verdeling van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding van partijen gedurende de samenwoning overeenkomstig het hierboven onder 5.2.1 overwogene;
• hoeveel heeft ieder van partijen bijgedragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, met in achtneming van de hierboven overwogene;
• welke opmerkingen zijn naar het oordeel van de deskundige verder van belang ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing.
29. De deskundige stelt in zijn rapport:
• eveneens werd duidelijk dat partijen zich weinig aantrokken van hetgeen onder 5.2 van het vonnis is bepaald ten aanzien van het punt “kosten gemeenschappelijke huishouding”. Partijen zijn daar individueel op aangesproken, waarbij vraagtekens zijn geplaatst bij bepaalde kosten. Voor de verdere voortgang was van belang dat er geen opstellingen werden gemaakt, die door de andere partij post voor post zou kunnen worden bestreden. Veel heeft dit niet opgeleverd. Bovendien wees de advocate van de heer [de man] erop, dat het niet aan de deskundige is beslissingen te nemen over de aanvaardbaarheid van de posten.
30. De deskundige heeft aan zijn rapport gehecht een aantal bijlagen waarin hij de kosten van de huishouding heeft opgesomd. Deze overzichten geven naar het oordeel van het hof een redelijk gedetailleerd overzicht over de periode dat partijen met elkaar een huishouden vormden.
31. In het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2006 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om op een heldere en adequate wijze aan te tonen waar de deskundige zich heeft vergist.
32. Uit de akte na tussenvonnis aan de zijde van [de vrouw] heeft zij aangegeven dat zij kan instemmen met de door de deskundige berekende inkomens gedurende de jaren van samenleving alsmede de daaruit voortvloeiende verdeelsleutel. [de vrouw] geeft niet gedetailleerd aan met welke posten met betrekking tot de kosten van de huishouding zij het niet eens is.
33. [de man] stelt in zijn akte na tussenvonnis van 7 februari 2007 dat de thans vastgestelde verdeelsleutel redelijk overeenkomt met datgene wat beide raadslieden al in eerdere akten hadden aangegeven, met uitzondering over de jaren 1998 en 1999. [de man] heeft aan de akte een lijst gehecht met betrekking tot 30 punten die wel of niet tot de gemeenschappelijke huishouding behoren. Het hof verwijst naar productie 6. Gezien de redactie van de lijst gaat het hof ervan uit dat [de man] die lijst zelf heeft opgesteld. De advocaat van [de man] heeft geen ‘vertaling’ gegeven van deze lijst naar de procedure.
34. Een voorbeeld uit de lijst van geschilpunten.
“30. In januari 2002 liet de vrouw haar hond dekken (840). Dit geld heeft de vrouw gestort op rek.man omdat zij vond dat het privé was. Nu zegt zij dat het een privé betaling aan de man was en wil dit geld terug."
35. Het hof is het volstrekt niet duidelijk wat [de man] hiermee bedoeld laat staan wat zijn vordering is. De lijst bevat tal van citaten en opmerkingen waarvan het hof niet kan achterhalen wat daarvan de portee is.
36. Het is de taak van de advocaat om de processtukken zodanig in te richten dat het voor de rechter duidelijk is wat bedoeld wordt en wat gevraagd wordt. Een processtuk kan geen puzzel zijn waarbij de rechter aan de hand van raadsels tot een oplossing dient te komen.
37. [de man] stelt in zijn pleitnota van 19 februari 2009 dat het deskundigenrapport een bijzonder kenmerk heeft, te weten dat het iets is waarover partijen het eens zijn. Voorts volgt uit zijn pleitnota dat over 30 geschilpunten inzake de kosten van de huishouding nog een beslissing moet worden genomen. [de man] verwijst naar productie 2 bij de akte van 7 februari 2007. Dit betreft echter een brief van de advocaat van [de man] aan de rechtbank van 17 november 2005 en niet een lijst met 30 geschilpunten.
38. Tot zover de procedure in eerste aanleg.
H 4 De kosten van de huishouding.
39. In de memorie van grieven stelt [de man] onder meer:
• de rechtbank heeft in de vonnissen na het deskundigenbericht aangeknoopt bij de conclusie van Borsboom en heeft zich daarbij niets aangetrokken van de kritiek die partijen op zijn rapport hadden.
• [de man] meent dat de misslagen in de opzet en de uitvoering van dat onderzoek voornamelijk nadeel aan de zijde van [de man] hebben opgeleverd.
• de bevindingen van het rapport en de daarop door de rechtbank gebaseerde conclusies kunnen naar de mening van [de man] grotendeels gehandhaafd blijven, zij het met een aantal noodzakelijke correcties.
40. De correcties betreffen volgens [de man] de volgende vaststellingen:
• de verdeelsleutel over de jaren 1998 en 1999;
• de bijdrage van elke partij aan de [bank] rekening;
• de onttrekking door [de man] aan de [bank] rekening (contante opnames);
• de uitgaven door [de vrouw] ten laste van de [bank] rekening, ten onrechte verantwoord als uitgaven ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding;
• overige uitgaven door [de vrouw], ten onrechte verantwoord als uitgaven ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding.
41. Opmerkelijk oordeelt het hof de stelling van [de man] dat ondanks de misslagen in de opzet en de uitvoering van het onderzoek de bevindingen van het deskundigenbericht grotendeels gehandhaafd kunnen blijven.
42. Door [de man] is geen grief gericht tegen de overweging van de rechtbank in haar tussenvonnis van 18 augustus 2004: "Met betrekking tot de posten die onderdeel uitmaken van de huishoudelijke kosten zijn partijen het er over eens dat de dagelijkse boodschappen hiervan onderdeel uitmaken evenals alle opnames van de hierboven onder 2.3 genoemde gemeenschappelijke rekening [nummer bij de bank]" .
43. Voor wat betreft de kosten van de gewone huishouding gaat het hof uit van hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen met in achtneming van hetgeen partijen in hun grieven specifiek met betrekking tot de gewone kosten van de huishouding hebben geformuleerd.
44. Het hof is van oordeel dat de deskundige zijn werkzaamheden op een zorgvuldige wijze heeft uitgevoerd. Dat partijen het niet eens zijn met het onderzoeksresultaat doet daaraan niet af. Uit het deskundigenrapport volgt dat de deskundige beide partijen heeft betrokken bij de totstandkoming van - het deskundigenonderzoek. Beide partijen zijn in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen en opmerkingen te maken. Onder ‘overige opmerkingen’ heeft de deskundige een overzicht gegeven van de kosten gemeenschappelijke huishouding. Het rapport geeft een goed inzicht in de uitgaven en ten laste van welke rekening kosten zijn gebracht en opnames zijn gedaan.
De verdeelsleutel over 1998 en 1999
45. [de man] stelt dat de deskundige bij de berekening van het inkomen van [de vrouw] ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door haar ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.
46. Door [de vrouw] wordt gesteld dat de deskundige wel met de arbeidsongeschiktheidsuitkering van [de vrouw] rekening heeft gehouden.
47. Het hof overweegt als volgt. Uit het deskundigenbericht volgt dat de deskundige bij de berekening van de hoogte van de inkomsten van [de vrouw] rekening heeft gehouden met de inkomsten uit arbeidsongeschiktheidsuitkering van [de vrouw].
48. [de man] heeft betoogd, dat de deskundige van onjuiste inkomens van [de man] is uitgegaan en hij heeft ter onderbouwing daarvan een brief overgelegd van een door hem ingeschakelde belastingdeskundige R.E. Eland (productie 17), die aan de hand van bij die brief gevoegde aanslagen over deze jaren heeft betoogd, dat de inkomens van [de man] over die jaren naar beneden moeten worden bijgesteld en wel op f 152.589 voor 1998 en op f 108.812 voor 1999 en netto, na aftrek van de belastingen, op f 83.025, respectievelijk f 65.240.
49. Het hof is van oordeel, dat dit bezwaar gegrond is. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat deze berekeningen en bijlagen in zoverre door [de vrouw] niet gemotiveerd zijn weersproken. Dit oordeel brengt mee, dat voor deze jaren in afwijking van het deskundigenbericht een andere verdeelsleutel geldt. Gerelateerd aan het deskundigenbericht betekent dit dat het totale inkomen uit arbeid over 1998 bedroeg f 84.598 en f 108.812 is f 193.410 en over 1999 f 53.620 en f 65.240, in totaal f 118.860.
Dit leidt tot andere percentages en een andere uitkomst in vergelijking met het deskundigenbericht. Partijen zullen zich met elkaar hebben te verstaan of zij over de consequenties van dit oordeel tot een eenstemmige conclusie kunnen komen en zij zullen vervolgens in de gelegenheid zijn zich daarover uit te laten indien dat niet het geval is.
50. Voorts is het hof van oordeel dat vermogensverlies – verliesgevende participaties in een B.V. – niet van invloed mag zijn op het te berekenen inkomen van [de man] in het kader van de verdeling van de gewone kosten van de huishouding.
De bijdrage van elke partij aan de [bank]
51. In punt 6.6 stelt [de man] dat een bedrag van f 81.059 bij de bijdrage van [de man] moet worden opgeteld. Voormeld bedrag heeft hij rechtstreeks aan [de vrouw] betaald met betrekking tot de kosten van de huishouding. Voor dit bedrag wordt verwezen naar r 18. In deze productie zijn alleen vermeld overmakingen op de rekening van [de vrouw] ten behoeve van de huishouding in Frankrijk. Geld werd op haar rekening gestort om extra overboekingen te voorkomen.
52. In de punten 6.4 tot 6.9 voert [de vrouw] gemotiveerd verweer tegen de stelling van [de man] dat een bedrag van f 81.059 bij de bijdrage van [de man] moet worden opgeteld.
53. Het hof overweegt als volgt. In r 18 is wel een opsomming van bedragen gegeven, maar een duidelijke omschrijving waarop de bedragen betrekking hebben is daarin niet vermeld. Ook de bijgevoegde kopieën van bankafschriften geven naar het oordeel van het hof geen opheldering over de vraag of deze bedragen betrekking hebben op de gewone kosten van de huishouding.
Indien de bedragen betrekking hadden op de gewone kosten van de huishouding had het op de weg van [de man] gelegen om dit in ieder geval goed te vermelden in de overboekingen naar de rekening van [de vrouw]. Nu [de man] dit niet heeft gedaan komt dat voor zijn eigen rekening en risico.
De onttrekking door [de man] aan de [bank] rekening
54. [de man] stelt dat, omdat de deskundige uitging van de misleidende opgave van [de vrouw] en commentaar van [de man] negeerde, in het eindrapport ten onrechte een totaal van f 53.939 is aangemerkt als opnamen door [de man] van de [bank] rekening ten behoeve van eigen gebruik.
55. [de vrouw] voert in de punten 6.10 tot en met 6.17 gemotiveerd verweer tegen de stelling van [de man] dat de deskundige het bedrag van f 53.939 ten onrechte heeft aangemerkt als privégebruik van [de man]. [de vrouw] stelt onder meer dat [de man] geen verklaring heeft kunnen geven voor de hoge kasopnames. Zij verwijst eveneens naar de kasopnames van [de man] bij de ABN voor een bedrag van f 52.108. [de vrouw] is van mening dat de deskundige om bovengenoemde redenen terecht de kasopnames door [de man] heeft aangemerkt als privégebruik.
56. Het hof overweegt als volgt. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen is het hof van oordeel dat de deskundige zorgvuldig te werk is gegaan bij zijn onderzoek. Dit blijkt uit het volgende. De deskundige stelt onder meer in zijn deskundigenbericht:
• als reactie op mijn schrijven van 23 november 2004 hebben beide advocaten mij verzocht de correspondentie en vragen rechtstreeks aan cliënten te richten;
• teneinde de gevraagde opstellingen in een werkbare vorm te ontvangen is er veel overleg met parijen geweest. Dit overleg was niet inhoudelijk doch slechts gericht op de wijze van aanlevering van de opstellingen. De opstellingen zijn aangepast, op jaar ingedeeld en omgerekend van de verschillende valuta naar guldens. Na het aanpassen van de opstellingen zijn deze weer ter controle aan de betreffende partij toegezonden en is gevraagd de aanpassingen te controleren en uitdrukkelijk te laten weten of men instemde met de gemaakt aanpassingen.
• nadat beide partijen de overzichten hadden opgeleverd in de gewenste vorm, zijn deze aan partijen overgelegd. Verzocht is de overzichten te controleren en te vermelden indien men van mening was dat er posten ten onrechte waren opgenomen enz.
57. Uit het deskundigenbericht volgt dat de advocaten van partijen, in ieder geval een deel van het deskundigenonderzoek niet hebben begeleid en dat zij dat aan hun respectievelijke cliënten hebben overgelaten. Een risico van een dergelijke handelwijze is dat partijen wellicht de juridische implicaties van het onderzoek niet geheel hebben overzien hetgeen onder de gegeven omstandigheden voor hun eigen rekening en risico komt.
58. Gezien hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen heeft [de man] niet aan zijn stelplicht voldaan door slechts aan te geven dat de deskundige het bedrag van f 53.939 heeft aangemerkt als privégebruik van [de man]. Gezien het grondige onderzoek van de deskundige in deze had [de man] exact dienen aan te geven op grond waarvan hij van mening is dat de conclusie van de deskundige niet deugdelijk is.
59. [de man] heeft bij de deskundige alle gelegenheid gehad om zijn verhaal te doen en zijn stellingen te onderbouwen. Het hof gaat het gedegen onderzoek niet (laten) overdoen nu daarvoor geen deugdelijke gronden zijn gesteld.
Uitgaven door [de vrouw] ten laste van de [bank] rekening.
60. Door [de man] is een lijst van investeringen en inrichtingskosten ten behoeve van het huis van [de vrouw] in Frankrijk in het geding gebracht.
61. [de man] stelt dat hij het exacte bedrag niet kan vaststellen aangezien hij niet de originele bankafschriften heeft van de rekening bij de [bank].
62. Het hof begrijpt uit punt 6.18 van de memorie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel dat [de vrouw] de stelling van [de man] bestrijdt.
63. Het hof overweegt als volgt. De lijst r 20 begint met:
• schilderijen;
• dure bontjas;
• materiaal aanleg urinoir;
• stoppenkast. enz.
64. Het betreft naar het oordeel van het hof een niet te identificeren lijst van goederen. Het hof acht het uitgesloten dat nog te achterhalen is ten laste van welke middelen de niet geïdentificeerde goederen betaald zijn. Ook hier heeft [de man] niet voldaan aan zijn stelplicht.
65. Het hof acht het zinloos om dit punt nog verder te onderzoeken dan wel te laten onderzoeken.
66. Volgens [de man] heeft [de vrouw] bedragen opgevoerd als bijdrage in de huishoudkosten en heeft zij deze kosten in fiscale zin als ondernemingskosten aangemerkt.
67. Het hof begrijpt uit het verweer van [de vrouw] dat de betreffende kosten in haar jaarrekening als privé zijn aangemerkt. Met andere woorden de kosten zijn niet ten laste van het ondernemingsresultaat gebracht.
68. Het hof overweegt als volgt. Als kosten worden betaald van de rekening van de onderneming geeft dit geen uitsluitsel op de vraag of dit privékosten zijn of kosten die ten laste van de winst kunnen worden gebracht. Gezien de gemotiveerde stelling van [de vrouw] gaat het hof ervan uit dat het privékosten zijn en dat deze als zodanig ook in de jaarrekening zijn verwerkt. Er is geen enkele aanleiding om tot enige correctie te komen.
69. Voorts is [de man] van mening dat de navolgende posten niet kunnen worden gerekend tot de kosten van de huishouding:
• restitutie en/of uitkeringen van verzekeraar of de fiscus f 2.199,07;
• posten welke destijds al met [de man] verrekend waren f 6.158,80;
• kosten betreffende het jacht van [de vrouw] f 10.063,69;
• giften aan haar zoons f 3.500;
70. Door [de vrouw] is gemotiveerd verweer gevoerd onder de punten 6.19 tot en met 6.20.
71. Het hof overweegt als volgt. Gezien het door de deskundige verrichte onderzoek, de zeer beperkte onderbouwing van zijn stellingen door [de man] en gezien het door [de vrouw] gevoerde verweer ziet het hof geen aanleiding om enige correctie toe te passen.
72. Aan de post teruggave autobelasting verbindt [de vrouw] weer de voorwaarde dat het privédeel van de autokosten moet worden geaccepteerd.
73. De betaling aan de zoons van f 3.500 acht het hof aan te merken als kosten van de huishouding nu deze betrekking hadden op de verhuizing van de huisraad van partijen naar Frankrijk door de zoons van [de vrouw].
H 5 Incidenteel appel en de kosten van huishouding
74. In punt 11.2 van haar memorie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel stelt [de vrouw] dat de volgende posten ten onrechte door [de man] zijn opgevoerd als door hem betaalde kosten ten behoeve van de gezamenlijke huishouding en door de deskundige en vervolgens door de rechtbank, die het rapport van de deskundige heeft gevolgd, geaccepteerd:
• hypotheekkosten;
• vaste lasten;
• posten waarvan geen inzage is gegeven in wat het is;
• Toyota, afschrijving en lening;
• kasopnames Rotterdamperiode en drankaankopen;
• Royal hypotheekverzekeringspremies van [de man].
75. [de vrouw] stelt, dat de door [de man] opgevoerde hypotheekkosten met betrekking tot zijn woning te Rotterdam niet aangemerkt kunnen worden als kosten van de huishouding.
76. [de vrouw] is van mening dat het kopen van een huis en het kiezen van een lening een persoonlijke keuze is die afhankelijk is van inkomen en persoonlijke wensen. De kosten van een huis kunnen daardoor geen deel uitmaken van de gemeenschappelijk te betalen kosten van de huishouding. De deskundige heeft derhalve ten onrechte een bedrag van f 79.873 als kosten van de huishouding aangemerkt die door [de man] zijn betaald.
77. [de man] stelt dat [de vrouw] zich niet heeft uitgelaten over haar eigen hypotheeklasten. [de man] is van mening dat het redelijk is indien met de hypotheekkosten van de gezamenlijke bungalow rekening wordt gehouden. Geen rekening mag worden gehouden met de hypotheeklasten voor zover die betrekking hebben op de appartementen.
78. Voorts is [de man] van mening dat geen rekening mag worden gehouden met de hypotheeklasten met betrekking tot de woning van [de vrouw] te Helmond.
79. Tot slot heeft [de man] gesteld dat de huisoppasser de heer Martens de huur met betrekking tot het pand te Rotterdam niet heeft voldaan en de huur niet in mindering kan worden gebracht op de hypotheekrente.
80. Het hof overweegt als volgt. Als gevolg van de wijze van procederen van beide partijen ligt thans de rechtsvraag voor of de kosten van de geldleningen met betrekking tot de woningen die aan partijen in eigendom toebehoorden aangemerkt dienen te worden als gewone kosten van de huishouding in de zin van de tussen partijen gesloten samenlevingsovereenkomst.
81. Bij de bepaling van hetgeen tot de kosten van de gewone gang van de huishouding behoort, is relevant de stand en fortuin waarin partijen leefden. [de man] en [de vrouw] waren beide academisch gevormd en hadden beiden een goede werkkring waarbinnen zij hun inkomsten genereerden. Uit de gewisselde stukken volgt dat [de man] en [de vrouw] een hoge levensstandaard gewend waren.
82. Op het moment van het sluiten van de samenlevingsovereenkomst woonden beide partijen samen op het woonadres van [de man] in Rotterdam.
83. In de overeenkomst van samenleving hebben partijen geen limitatieve opsomming gegeven van wat de gewone kosten van de huishouding zijn.
84. Relevant is wat partijen hebben verklaard bij het aangaan van de samenlevingsovereenkomst en wat zij over en weer uit elkaars verklaring redelijkerwijs hebben mogen afleiden terzake het begrip kosten van de gewone gang van de huishouding.
85. In het onderhavige geval acht het hof voor de uitleg van de samenlevingsovereenkomst ook relevant hoe partijen zich feitelijk tijdens de samenleving en tijdens de procedure hebben gedragen.
86. In het proces-verbaal van 13 november 2003 is het navolgende opgenomen:
• partijen zijn het er over eens dat de investeringen in de huizen van partijen gedragen worden door de eigenaar, ook als dat huis gedurende de samenwoning van partijen enige tijd gezamenlijk door partijen werd bewoond. Dit geldt eveneens voor de voor de inrichting van de huizen gemaakte kosten.
• partijen zijn het er over eens dat zij elkaar huur hebben betaald tijdens de periode van de samenwoning. Zij hebben zich er niet over uitgelaten of hiervoor verrekening moet plaats vinden.
87. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval onder de gewone kosten van de huishouding niet kunnen worden begrepen de kosten van de geldleningen die betrekking hebben op financiering van de verkrijging van de registergoederen (hierna ook: het vastgoed) die [de man] en [de vrouw] in eigendom toebehoorden. Het hof baseert zich in deze op hetgeen in het hiervoor vermelde proces-verbaal van 13 november 2003 is opgenomen in samenhang bezien met de tekst van de samenlevingsovereenkomst. In artikel 1 lid 4 is bepaald dat huurtermijnen tot de kosten ten behoeve van de gewone gang van de huishouding worden gerekend. In de samenlevingsovereenkomst wordt met betrekking tot registergoederen alleen een regeling getroffen in artikel 4 en dan nog beperkt tot de gezamenlijke verkrijging door partijen van een registergoed. De rente ter zake van de financiering van een gezamenlijk registergoed wordt gedragen als door partijen in onderling overleg overeen te komen. Een regeling met betrekking tot de rente ter zake van de financiering van de verkrijging van registergoederen door partijen in privé ontbreekt.. Op het moment van het sluiten van de overeenkomst van samenleving beschikten beide partijen over een woning welke verkrijging was gefinancierd. Tevens betrekt het hof in zijn oordeel dat de samenlevingsovereenkomst onder leiding van een notaris tot stand is gekomen en er in beginsel vanuit mag worden gegaan dat de notaris het punt van de rentetermijnen van de eigen woningen aan de orde zal hebben gesteld. Huur is geen hypotheekrente, zodat het er voor moet worden gehouden dat de meeromschreven rentelasten geen kosten van de gewone huishouding van partijen zijn.
88. De grief van [de vrouw] treft doel. Dit heeft tot gevolg dat een bedrag van f 79.873 in mindering moet worden gebracht op de door [de man] betaalde kosten van de huishouding.
89. [de vrouw] is van mening, op dezelfde gronden als hiervoor vermeld, dat de vaste lasten met betrekking tot het vastgoed van [de man] te Rotterdam aangemerkt dienen te worden als privékosten van [de man].
90. Het hof begrijpt uit het betoog van [de vrouw] dat zij de vaste lasten met betrekking tot het vastgoed van [de man] te Rotterdam begroot op f 9.692.
91. [de man] is van mening dat sprake is van kosten die behoren tot de gemeenschappelijke huishouding. Voorts verwijst hij naar productie 24.
92. Het hof overweegt als volgt. Gezien hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen dienen de kosten tot een totaal bedrag van f 9.692 te worden aangemerkt als privékosten van [de man]. De verwijzing van [de man] naar productie 24 geeft geen enkel inzicht in wat het verweer is van [de man].
93. De grief van [de vrouw] treft doel.
94. [de vrouw] is van mening dat de deskundige een bedrag van f 5.777 ten onrechte heeft aangemerkt als door [de man] betaalde kosten van de huishouding. Zij stelt dat zij de door [de man] opgevoerde kosten niet heeft kunnen controleren.
95. Door [de man] wordt gesteld dat de uitgaven wel degelijk betrekking hebben op de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Voorts stelt hij:
• dat alle Gold-Card specificaties aan [de vrouw] zijn toegestuurd;
• het is niet redelijk dat zoveel jaar na dato om een sluitende rekening en verantwoording wordt gevraagd.
96. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat als partijen niet korte tijd na verloop van een bepaalde periode rekening en verantwoording hebben gevraagd omtrent de verrekening van de kosten van de huishouding dit veelal niet meer in redelijkheid gevorderd kan worden. Gezien de aard en omvang van de door [de vrouw] opgevoerde posten kan zij daarvan thans geen rekening en verantwoording meer vorderen. De grieft treft geen doel.
97. [de vrouw] maakt er bezwaar tegen dat [de man] als kosten van de huishouding opvoert de afschrijving van zijn Toyota voor een totaal bedrag van f 21.603. Voorts is zij van mening dat de aflossing van de lening inzake de Toyota voor rekening van [de man] dient te komen. Het betreft een bedrag van f 6.000.
98. [de man] stelt, dat de aflossing lening, boekhoudkundig gezien, niet thuishoort in de overzichten van de huishoudkosten. Wel meent [de man] dat het bedrag van f 6.000 buiten beschouwing moet worden gelaten. De Toyota is gekocht en verkocht tijdens de samenleving. De afschrijving heeft betrekking op een periode van anderhalf jaar.
99. Het hof overweegt als volgt. Wederom als gevolg van de wijze waarop partijen procederen moet na zes jaar nog de vraag worden beantwoord of de aflossing van de lening en de afschrijving van de Toyota moet worden aangemerkt als kosten van de gewone gang van de huishouding.
100. Relevant is wat partijen met elkaar zijn overeengekomen bij het aangaan van de overeenkomst van samenleving. De posten aflossing lening en afschrijving zijn in de samenlevingsovereenkomst niet vermeld als kosten van de gewone gang van de huishouding.
101. Gezien de stand en fortuin waarin partijen leefden is het ter beschikking hebben van twee auto`s in beginsel normaal. Afschrijvingen zijn naar het oordeel van het hof geen uitgaven en kunnen niet aangemerkt worden als kosten van de gewone gang van de huishouding. De aflossing van de lening met betrekking tot de Toyota is wel een uitgave en kan worden aangemerkt als kosten van de gewone gang van de huishouding.
102. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen dient in mindering te worden gebracht op de door [de man] betaalde kosten van de huishouding het bedrag van f 21.603.
Kasopnames en drankaankopen
103. [de vrouw] wenst dat nog een correctie wordt toegepast inzake de kasopnames van [de man] in de Rotterdamse periode en wel voor een bedrag van f 52.108.
104. De deskundige heeft in de visie van [de vrouw] deze opnames ten onrechte aangemerkt als kosten van de huishouding.
105. [de man] stelt dat de opnames zijn besteed aan de kosten van de huishouding.
106. Het hof overweegt als volgt. De deskundige heeft met partijen uitvoerig gesproken en hij is tot de conclusie gekomen dat de opnames van [de man] als kosten van de huishouding kunnen worden aangemerkt. De opnames in de Rotterdamse periode hadden betrekking op het begin van de samenwoning van [de man] en [de vrouw]. De redelijkheid en billijkheid verzetten zich ertegen indien [de vrouw] thans nog een gedetailleerd overzicht wenst te verkrijgen van de contante opnames die gedaan zijn ruim tien jaar geleden. Het had op de weg van [de vrouw] gelegen om na een relatief korte periode aan [de man] rekening en verantwoording te vragen over de door hem gedane contante uitgaven. Dit nalaten komt voor rekening en risico van [de vrouw]. Bovendien is het nalaten van het vragen van rekening en verantwoording binnen een naar de omstandigheden van het geval redelijke termijn een impliciete décharge, waarop thans bezwaarlijk kan worden terug gekomen.
107. Ondanks de bezwaren die [de vrouw] aanvoert, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de alcoholische dranken kunnen worden aangemerkt als kosten van de huishouding.
Royaal hypotheekverzekeringen van [de man]
108. [de vrouw] is van mening dat [de man] ten onrechte de spaarhypotheekpremies met betrekking tot zijn vastgoed als kosten van de huishouding heeft opgevoerd. Het betreft een bedrag van f 11.043.
109. [de man] stelt, dat de voorgestelde correctie van f 11.043 kan plaatsvinden uitsluitend indien nog een aantal andere correcties worden doorgevoerd.
110. Het hof overweegt als volgt. Op dezelfde gronden als het hof in ro 87 heeft beslist over de hypotheeklasten dienen verzekeringen aangemerkt te worden als privékosten van [de man]. Er dient derhalve een bedrag van f 11.043 in mindering te worden gebracht op de door [de man] betaalde kosten van de huishouding. De stelling van [de man] dat verrekening dient plaats te vinden wordt door het hof gepasseerd aangezien hij in punt 2.32 van zijn memorie van antwoord in incidenteel appel niet exact aangeeft welk overige correcties moeten worden doorgevoerd. Het had op de weg van [de man] gelegen om exact aan te geven welk correcties hij bedoelt. Het verwijzen naar productie 26 geeft het hof eveneens geen enkel inzicht. Het betreft een eenzijdig door [de man] opgestelde lijst.
Samenvatting incidenteel appel.
111. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen volgt dat de navolgende posten in mindering moeten worden gebracht op de door [de man] betaalde kosten van de huishouding:
• hypotheekkosten f 79.873
• vaste lasten f 9.692
• afschrijving Toyota, autokosten f 21.603
• Royal-hypotheekpremies f 11.043
totaal f 122.211
112. De door [de man] betaalde kosten van de huishouding moeten derhalve worden verminderd tot f 268.619 – f 122.211= f 146.408.
113. Voorts moeten de totale kosten van de gemeenschappelijke kosten van de huishouding worden verminderd tot f 497.811 – f 122.211 = f 375.600.
114. Het hof verzoekt beide partijen op basis van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen bij akte in het geding te brengen de hoogte van de vordering die [de vrouw] heeft op [de man] ter zake van de gewone kosten van de huishouding. Voor de verdeelsleutel dient uitgegaan te worden van de verdeelsleutel zoals deze door de deskundige is bepaald.
H 6 Kosten van de verbouwing van de keuken
115. Het hof leest in deze grief dat [de man] stelt, dat [de vrouw] dient aan te tonen dat zij de keuken ook daadwerkelijk heeft betaald.
116. In punt 3.1 van de memorie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel geeft [de vrouw] aan op welke wijze zij de keuken heeft betaald. [de vrouw] heeft de bijbehorende bankafschriften in het geding gebracht.
117. Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft [de vrouw] genoegzaam aangetoond dat zij de keuken in het huis van [de man] in Rotterdam heeft betaald. De grief treft geen doel.
H 7 Effecten transacties I.
118. Terzake de effectentransacties is [de man] van mening dat geen sprake is van een overeenkomst van opdracht maar van een vriendendienst. Volgens [de man] werden de aandelen in vrijwel alle gevallen van de rekening van [de vrouw] gekocht.
119. [de man] is het niet eens met de navolgende overweging in het tussenvonnis van de rechtbank van 5 september 2007: "dat door de man in 1999 en 2000 vijf transacties zijn uitgevoerd waarvoor gelden door de man zijn overgeboekt van bankrekeningen van de vrouw naar de bankrekeningen van de man maar waar geen terugbetaling aan de vrouw tegenover heeft gestaan. De man heeft hierover geen rekening en verantwoording afgelegd"
120. In punt 4.8 van zijn memorie van grieven stelt [de man] dat in elk geval twee van de vier stortingen geen inleg van [de vrouw] waren maar een afrekening van winst.
121. Het hof begrijpt uit de stelling van [de man] dat de navolgende bedragen aangemerkt dienen te worden als afrekening van winst:
• f 19.473;
• f 10.813,44
122. Op blz. 12 onder f van zijn memorie van grieven stelt [de man] dat er maar één problematisch geval (f 20.000 ) is op vele tientallen transacties.
123. Het bedrag van f 5.549 had betrekking op een verrekening van de waardeaandelen Numico. Op 25 april 2000 zijn van de beleggingsrekening van [de vrouw] 200 aandelen Numico verkocht. Volgens [de man] behoorden 77 van deze aandelen aan hem in eigendom toe. De betaling van f 5.549 had derhalve betrekking op de verkoop van zijn aandelen.
124. Het hof leest in het verweer van [de vrouw] op blz. 8 van de memorie van antwoord dat de betaling aan [de man] met betrekking tot het bedrag f 5.549 betrekking had op de aandelen Numico waartoe [de man] gerechtigd was. In zoverre treft de grief van [de man] doel.
125. Door [de vrouw] wordt betwist dat zij met [de man] een afspraak had gemaakt dat hij recht had op winst indien de aandelen van haar profijtelijk werden verkocht.
126. [de vrouw] is van mening dat [de man] een deugdelijke administratie had dienen bij te houden van de transacties die hij met betrekking tot haar vermogen heeft verricht. [de man] was kort voor het begin van de relatie met [de vrouw] directeur economische en commerciële zaken van de gemeente Rotterdam. Van zo iemand mag een deugdelijke en accurate boekhouding worden verwacht.
127. Voorts is door [de vrouw] gesteld dat niet [de vrouw] maar [de man] zelf de overboekingen uitvoerde en daarmee zelf bepaalde naar welke rekening werd overgeboekt. Niet [de vrouw] stortte geld van haar ABN-rekening naar de ABN-rekening van [de man], maar dat deed [de man] zelf. Hij was gemachtigd tot deze rekeningen.
128. [de vrouw] stelt dat [de man] geen deugdelijke rekening en verantwoording heeft afgelegd met betrekking tot de bedragen:
• f 20.000;
• f 19.473;
• f 10.813,44.
129. Het hof overweegt als volgt. Ook als sprake is van een vriendendienst (zaakwaarneming) mag [de vrouw] in redelijkheid van [de man] verlangen dat hij op een deugdelijke wijze inzicht verschaft in de financiële handelingen die hij voor [de vrouw] heeft verricht. De financiële transacties die [de man] namens [de vrouw] heeft verricht waren van een zodanige omvang dat hij een deugdelijke administratie had dienen bij te houden. Nu hij dit niet heeft gedaan komt dit voor zijn rekening en risico. Het hof is van oordeel dat [de man] geen deugdelijke rekening en verantwoording heeft afgelegd met betrekking tot de bedragen:
• f 20.000;
• f 19.473;
• f 10.813,44.
H 8 Effectentransacties II
130. Wat [de man] exact bedoelt en wat hij exact vordert met betrekking tot zijn derde grief is het hof niet duidelijk.
131. Op blz. 14 van zijn memorie van grieven stelt hij: " In plaats daarvan heeft de rechtbank aangenomen dat de aandelen gemeenschappelijk eigendom waren, en vervolgens, zonder ook maar een begin van een door partijen ingestelde vordering op dat punt, besloten dat aan elk van partijen de helft van de aandelen toekomt. Zodoende heeft de rechtbank partijen overvallen met een beslissing die – bovendien – de door partijen bepaalde perken van de procedure te buiten gaat.”
132. [de vrouw] stelt in haar verweer dat grief 3 als onvoldoende en ongegrond afgewezen dient te worden.
133. Het hof overweegt als volgt. Een goede procesorde brengt mede dat een procespartij zijn processtukken zodanig inricht dat het voor de wederpartij en de rechter duidelijk is waartegen de bezwaren tegen het bestreden vonnis zich richten alsmede wat de vordering concreet inhoudt. Het hof kan aan de inhoud van de grief geen enkel gevolg verbinden aangezien [de man] volstrekt niet duidelijk heeft gemaakt wat hij wil.
134. Door [de man] wordt erkend dat [de vrouw] ten behoeve van hem een bedrag heeft betaald van € 1.634. [de man] is echter van mening dat nog een aantal posten moeten worden verrekend:
• verzekeringspremies € 512
• betreft een automatische afschrijving € 631
• betreft door [de vrouw] ontvangen verzekeringsgeld € 1.843
totaal € 2.986
135. De vordering die [de man] pretendeert te hebben op [de vrouw] bedraagt derhalve € 2.986 - € 1.634 = € 1.352.
136. Door [de vrouw] wordt erkend dat op haar vordering van € 1.634 in mindering kan worden gebracht:
• verzekeringspremies € 512,-
137. Door [de vrouw] worden de overige door [de man] gevorderde bedragen als zodanig niet bestreden. [de vrouw] stelt hier slechts tegenover dat zij eveneens nog bedragen van [de man] te vorderen heeft. Echter zij geeft daaraan geen nadere invulling.
138. Het hof is van oordeel dat [de vrouw] aan [de man] dient te betalen ter zake de kosten na vertrek de somma van
€ 1.352.
139. De grief van [de man] treft doel.
140. Het hof doet in het eindarrest uitspraak over de proceskosten.
bepaalt dat beide partijen
op grond van rechtsoverweging 114, bij akte in het geding brengen de berekening van de vordering die [de vrouw] heeft op [de man] ter zake de kosten van de gewone gang van de huishouding en
op grond van rechtsoverweging 48 bij akte zich uitlaten over een nog eventueel bestaand meningsverschil over de uitwerking van het in de rechtsoverwegingen 47 en 48 gegeven oordeel;
verwijst daartoe de zaak naar de rolzitting van 12 oktober 2010;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Husson en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 augustus 2010 in aanwezigheid van de griffier.