ECLI:NL:GHSGR:2010:BN4689

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.064.969-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Bouritius
  • F. Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren in 1997. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 4 mei 2010 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 23 februari 2010. In deze beschikking werd de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd tot 28 augustus 2010. De moeder is alleen belast met het gezag over de minderjarige en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de minderjarige terug te plaatsen bij haar of bij de grootouders van moederszijde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juli 2010 zijn de moeder, haar advocaat, en vertegenwoordigers van Jeugdzorg verschenen. De vader en grootvader zijn niet verschenen. De moeder voert aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft getoetst of Jeugdzorg zich heeft gehouden aan eerdere opdrachten en dat de rechtbank mevrouw Van der Zanden niet heeft opgeroepen als getuige-deskundige. Jeugdzorg verzet zich tegen de grieven van de moeder en stelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Het hof overweegt dat de machtiging tot uithuisplaatsing alleen kan worden verlengd indien de gronden daarvoor nog bestaan. Het hof is van oordeel dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige zorgelijk is en dat observatie en behandeling in een neutrale omgeving noodzakelijk zijn. De grootouders zijn onvoldoende in staat gebleken om de minderjarige de benodigde begeleiding te bieden. De moeder heeft haar verslaving onder controle, maar het hof is van mening dat het nog niet duidelijk is of zij over de benodigde pedagogische capaciteiten beschikt. Het hof besluit de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de noodzaak voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 augustus 2010
Zaaknummer : 200.064.969/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 09-2925
[moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H. Polat te 's-Gravenhage,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoorhoudende te ´s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. [grootouders],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de grootouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te Den Haag
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 4 mei 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 februari 2010 van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 18 juni 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 9 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 31 mei 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 21 juli 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door mr. C.R.D. Kommer (namens mr. H. Polat) en namens Jeugdzorg: mevrouw H. Selbeck (gezinsvoogd) en mevrouw R. Jagran. Tevens is verschenen de grootmoeder. De vader en de grootvader zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De na te noemen minderjarige heeft schriftelijk haar mening ten aanzien van de uithuisplaatsing kenbaar gemaakt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de aan Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 28 februari 2010 tot 28 augustus 2010, zijnde de (resterende) duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit gedateerd 26 oktober 2009. De behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige is aangehouden tot de terechtzitting van 24 augustus 2010. De rechtbank heeft Jeugdzorg verzocht tijdig rapport en advies uit te brengen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige:
[minderjarige], geboren [in] 1997 te [geboorteplaats], hierna verder: de minderjarige. De moeder is van rechtswege alleen belast met het gezag over de minderjarige.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair te bepalen dat de minderjarige wordt teruggeplaatst bij de moeder, subsidiair te bepalen dat de minderjarige wordt geplaatst bij de grootouders van moederszijde, alsmede te bepalen dat mevrouw Van der Zanden van Jeugdformaat wordt opgeroepen als getuige-deskundige bij de behandeling van het appel.
3. Jeugdzorg voert verweer tegen het beroep van de moeder.
4. De moeder stelt zich in haar eerste grief op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft getoetst of Jeugdzorg zich heeft gehouden aan de opdracht van de rechtbank zoals geformuleerd in haar beschikking van 24 november 2009, namelijk het inzichtelijk maken van welke bezwaren er kleven aan het wonen in het gezin van de grootouders en welke rol de moeder op zich kan nemen in het leven van de minderjarige. De moeder voert daartoe aan dat ten tijde van de zitting in november 2009 er weliswaar tekenen waren dat de minderjarige zich problematisch ontwikkelt, maar dat niet vast staat dat aan die problemen alleen adequaat kan worden gewerkt als de minderjarige in een neutraal pleeggezin verblijft. In haar tweede grief klaagt de moeder dat de rechtbank mevrouw Van der Zanden niet heeft opgeroepen als getuige-deskundige om haar verslag mondeling toe te lichten. De moeder voert daartoe aan dat de rechtbank zich heeft gebaseerd op aanvullende informatie van Jeugdformaat, zijnde een verslag van Jeugdformaat van 11 februari 2010, dat uitsluitend informatie geeft over haar bevindingen van vóór september 2009 zodat de rechtbank mevrouw Van der Zanden had dienen op te roepen als getuige-deskundige. In haar derde en vierde grief betoogt de moeder dat de rechtbank ten onrechte een machtiging aan Jeugdzorg heeft verleend om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. De moeder betwist dat de minderjarige in een loyaliteitsconflict is gekomen tussen de moeder en de grootouders en zij meent dat plaatsing van de minderjarige in een neutraal pleeggezin niet strookt met de toezegging van Jeugdzorg om haar gefaseerd bij de moeder te doen terugplaatsen.
5. Jeugdzorg stelt zich ten aanzien van de eerste grief van de moeder op het standpunt dat zij in het verslag van 11 februari 2010 uitvoerig heeft beschreven welke bezwaren er kleven aan het wonen van de minderjarige in het gezin van de grootouders. Zij stelt dat in de periode dat de minderjarige bij de grootouders woonde er onvoldoende zicht op de minderjarige was en dat afspraken regelmatig niet werden nagekomen. Inzichtelijk moet thans worden welke problematiek de minderjarige laat zien in het pleeggezin en welke hulpverlening - naast de hulpverlening die al loopt - ingezet moet worden. Nu het ingroeien van de minderjarige in het pleeggezin belangrijk is, zal afhankelijk daarvan en de ingezette hulp moeten blijken of en wanneer het in het belang van de minderjarige is om bij de moeder te wonen. Ten aanzien van de tweede grief stelt Jeugdzorg dat mevrouw Van der Zanden, pleegzorgmedewerker bij Stichting Jeugdformaat, geen belanghebbende is en dat informatie van Stichting Jeugdformaat via de gezinsvoogd wordt gecommuniceerd aan de rechtbank. Ten aanzien van de derde grief acht Jeugdzorg het in het belang van de minderjarige dat zij de kans krijgt om in alle rust aan zichzelf te werken, waarbij belangrijk is dat zij hulp krijgt voor haar problematiek. De minderjarige laat gedrag zien dat zij ontwikkeld lijkt te hebben door een groot gevoel van onveiligheid dat zij gedurende haar leven ervaren heeft. Er is sprake van loyaliteitsproblematiek. Teneinde hierin verbetering aan te brengen kan eventueel systeemtherapie bij de Jutters aan de minderjarige worden aangeboden. Tot slot is Jeugdzorg positief over de ontwikkelingen van de moeder.
6. Het hof stelt voorop dat een machtiging tot uithuisplaatsing slechts kan worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, nog bestaan. Het hof zal derhalve onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
7. Het hof is er niet van overtuigd geraakt dat sprake is van een loyaliteitsconflict van de minderjarige ten aanzien van de moeder en de grootouders. Van enig conflict in die relaties is het hof niet gebleken. Niettegenstaande die vaststelling is het hof van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige en tot onderzoek van haar geestelijke gesteldheid noodzakelijk is dat de uithuisplaatsing, zoals door de kinderrechter is bepaald, wordt voortgezet en overweegt daartoe als volgt. Het is het hof gebleken dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige zeer zorgelijk verloopt. Er is onder meer sprake van ernstige gedragsproblemen bij de minderjarige, welke naar alle waarschijnlijkheid in belangrijke mate hun grondslag vinden in het feit dat de minderjarige langdurig heeft verbleven in een gezinssysteem dat werd gekenmerkt door een heftige verslavingsproblematiek. Het betreft hier de periode voordat de minderjarige bij de grootouders werd geplaatst. Gelet op de ernst van de door Jeugdzorg geuite zorgen is het hof van oordeel dat observatie en behandeling van de minderjarige vooralsnog in een neutrale omgeving dienen plaats te vinden en dat haar verblijf bij de huidige pleegouders derhalve dient te worden voortgezet. Het hof is van oordeel dat observatie, behandeling en begeleiding thans niet afdoende kunnen plaatsvinden bij de grootouders of de moeder thuis. De grootouders zijn in de afgelopen periode onvoldoende in staat gebleken zich in voldoende mate onafhankelijk op te stellen van de invloed van het oude gezinssysteem van de moeder, met alle daaraan verbonden problemen. Plaatsing bij de moeder is op dit moment ook nog geen optie. Weliswaar heeft de moeder haar alcohol- en drugsverslaving nu onder controle, doch zulks neemt niet weg dat zij in het verleden te beperkt was in haar pedagogische mogelijkheden. Onvoldoende duidelijk is dat zij thans wel over voldoende pedagogische capaciteiten beschikt, met name gelet op de problemen die de minderjarige heeft. Het hof acht het dan ook van belang dat de moeder bij het onderzoek van de Jutters wordt betrokken opdat duidelijk wordt wat haar pedagogische kwaliteiten zijn en of zij in staat is om de minderjarige de begeleiding te bieden die deze gelet op haar problematiek, nodig heeft. Zolang hierover geen duidelijkheid is acht het hof een terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder niet in het belang van de minderjarige.
8. Gelet op hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht, is het hof van oordeel dat het nader horen van mevrouw Van der Zanden niet mede tot de beslissing van de zaak kan leiden.
9. Het vorenoverwogene brengt mee dat de noodzaak van deze uithuisplaatsing nog altijd aanwezig is en dat de grieven, niet tot vernietiging van de bestreden beschikking kunnen leiden, zodat deze zal worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Bouritius en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2010.