GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.024.525/01
Rolnummer rechtbank : KG ZA 08-588
arrest van de familiekamer d.d. 30 maart 2010
[appellante],
wonende te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P. Vermeulen te Rotterdam,
[geïntimeerde],
wonende te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Scheimann te Rotterdam.
De vrouw is bij exploit van 19 augustus 2008 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, op 22 juli 2008 tussen partijen gewezen.
Bij memorie van grieven van 30 juni 2009 heeft de vrouw vier grieven aangevoerd.
De man heeft op 8 september 2009 een memorie van antwoord ingediend.
De man heeft op 6 oktober 2009 zijn procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de feiten als vermeld onder 2.1 in het bestreden vonnis nu daar geen grief tegen is gericht.
2. In geschil is de hoogte van de sedert 8 juni 2005 maandelijks door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen [geboren in] 1999, hierna: [het kind], in het licht van hetgeen door dit hof bij beschikking van 14 maart 2007 is vastgesteld ten aanzien van deze bijdrage.
3. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter -uitvoerbaar bij voorraad- de vrouw veroordeeld tot het staken van de executie van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2006, de vrouw veroordeeld tot het terugbetalen van de teveel geïnde bedragen ten aanzien van de schoolkosten en de kosten kinderopvang en is het op het loon (het hof leest: van de man) door de vrouw ten laste van de man gelegde beslag, voor zover dit betreft het in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2006 vermelde bedrag van € 128,-- per maand met betrekking tot de schoolkosten en de kosten kinderopvang, opgeheven.
4. De vrouw vordert het bestreden vonnis te vernietigen en, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen zoals verwoord in het petitum van de inleidende dagvaarding in eerste aanleg, dan wel deze vorderingen de man te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van de man in de proceskosten in beide instanties.
5. De man verweert zich tegen het gevorderde, concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en vordert veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
6. In haar eerste grief stelt de vrouw dat de voorzieningenrechter ten onrechte de wijziging van de vordering van de man ter terechtzitting heeft toegelaten. Zij verwijst naar het landelijk “procesreglement kort geding en rechtbanken sector civiel/familie” en stelt dat zij door de wijziging van eis in haar verweer werd belemmerd.
7. De man voert gemotiveerd verweer tegen deze grief.
8. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan, zolang de rechter geen eindvonnis heeft gewezen, een eis worden vermeerderd of gewijzigd. De voorzieningenrechter heeft, gehoord partijen, de wijziging van de vordering van de man, door hem ter terechtzitting gedaan, toegelaten. Tegen deze beslissing staat, zoals bepaald in artikel 130, lid 2 BRV, geen hogere voorziening open. De grief van de vrouw faalt derhalve.
9. In haar tweede grief voert de vrouw -zakelijk weergegeven- aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft bepaald dat het geschil tussen partijen de executie betreft van de beschikking van het hof van 14 maart 2007 en dat dit in een kort geding aan de orde kan komen. De interpretatiegeschillen zijn daarvoor te gecompliceerd en een kort geding leent zich volgens de vrouw ook niet om een bindend oordeel te geven ter zake van eventueel teveel door de vrouw ontvangen bedragen, mede gelet op het consumptieve karakter van alimentatie.
10. De man voert gemotiveerd verweer tegen deze grief.
11. Het hof overweegt als volgt. Anders dan de vrouw betoogt, is het onderhavige geschil niet dermate gecompliceerd dat behandeling in kort geding om die reden niet mogelijk zou zijn. Nu de vrouw meent dat zij op grond van de beschikking van het hof recht heeft op een hoger bedrag dan de man stelt, en de vrouw door middel van loonbeslag bezig is -volgens de man- te hoge bedragen te incasseren is sprake van een executiegeschil. Gelet op het loonbeslag en de bedragen die maandelijks worden geïncasseerd heeft de man een spoedeisend belang bij zijn vordering en kan over dit geschil een kort geding worden gevoerd, waarbij tevens een oordeel kan worden gegeven over eventueel betaalde bedragen. De grief van de vrouw faalt.
12. In haar derde grief voert de vrouw aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat uit de beschikking van het hof volgt dat de man kinderalimentatie dient te betalen van € 300,-- per maand, en niet daarnaast nog een bedrag van € 128,-- aan kosten kinderopvang en schoolkosten. Volgens de vrouw blijkt uit het dictum van die beschikking dat het hof het bedrag aan kinderalimentatie opnieuw vaststelt en het meer of anders verzochte afwijst. Volgens de vrouw is de in de beschikking van de rechtbank vastgelegde verplichting voor de man, tot het leveren van een bijdrage in de kosten van kinderopvang en schoolkosten, niet afgewezen door het hof, zodat zij dat bedrag eveneens dient te ontvangen van de man.
13. De man voert gemotiveerd verweer tegen deze grief.
14. Het hof overweegt als volgt. Blijkens rechtsoverweging 16 van zijn beschikking van 14 maart 2007 heeft het hof bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening gehouden met de door hem opgegeven lasten, behoudens met die van kinderopvang en (de helft van de) schoolkosten, nu gebleken is dat niet de man, maar de vrouw die kosten betaalt. Gelet op de lasten waarmee wel rekening is gehouden, heeft de man naar het oordeel van het hof een draagkracht van ten hoogste € 300,-- per maand. Het hof heeft beslist dat de man met ingang van 8 juni 2005 een bedrag van € 300,-- per maand aan kinderalimentatie dient te betalen, zijnde het bedrag van zijn maximale draagkracht. Dat het meer of anders verzochte is afgewezen houdt in dat de man niet gehouden is om naast de vastgestelde kinderalimentatie nog andere bedragen (ten behoeve van de minderjarige) te betalen. De grief van de vrouw faalt.
15. In haar vierde grief stelt de vrouw dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft bepaald dat de vrouw het door de man aldus teveel betaalde dient terug te betalen. De vrouw beroept zich in dat verband op het consumptieve karakter van de kinderalimentatie.
16. De man voert gemotiveerd verweer tegen deze grief.
17. Het hof overweegt als volgt. In eerste aanleg heeft de vrouw het beroep op het consumptieve karakter van de kinderalimentatie weliswaar niet met feiten en omstandigheden onderbouwd, doch het hof acht het aannemelijk dat de door haar ontvangen bedragen zijn verbruikt. Nu de vrouw kennelijk middels loonbeslag de door haar gevorderde bedragen heeft geïncasseerd, gaat het hof ervan uit dat de overweging van de voorzieningenrechter, dat het beroep op het consumptieve karakter van de kinderalimentatie faalt omdat de vrouw feitelijk geen betalingen heeft ontvangen, thans niet meer opgaat. De vrouw had er echter, in elk geval vanaf 14 maart 2007, de datum van de beschikking van het hof, rekening mee moeten houden dat de man niet gehouden was een hoger bedrag ten behoeve van de minderjarige te betalen dan de vastgestelde kinderalimentatie van € 300,-- per maand, te vermeerderen met de wettelijke indexering vanaf 1 januari 2008. Nu de man heeft gesteld dat de incasso door de vrouw eerst na maart 2007 is aangevangen, hetgeen de vrouw niet heeft betwist, dient deze handelwijze voor haar rekening en risico te komen. Op die grond is het hof van oordeel dat het redelijk is dat teveel aan de vrouw betaalde bedragen door haar worden terugbetaald. De grief van de vrouw faalt.
18. Uit het voorgaande volgt dat het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden bekrachtigd.
19. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van de, in zaken met een familierechtelijk karakter gebruikelijke, compensatie van de proceskosten in hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, op 22 juli 2008 tussen partijen gewezen;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten zal dragen;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Husson, Van Dijk en Van de Poll en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2010 in aanwezigheid van de griffier.