ECLI:NL:GHSGR:2010:BN4994

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.050.108.01 en 200.050.109.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • P. Pannekoek-Dubois
  • Y. Ydema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de kinderalimentatie na de echtscheiding van partijen, die op 9 juli 1996 in Paramaribo, Suriname, zijn gehuwd. De vrouw is op 27 november 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 september 2009. In deze beschikking werd de echtscheiding uitgesproken en werd een deelconvenant tussen partijen opgenomen, waarin onder andere werd bepaald dat de vrouw afzag van het vragen van kinderalimentatie voor de komende zeven jaren, zolang de man een aflossingsverplichting had. De vrouw verzoekt in hoger beroep om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en om een kinderalimentatie van € 150,- per maand per kind te bepalen, evenals een regeling voor de aflossing van gemeenschappelijke schulden.

De man heeft op 11 januari 2010 een verweerschrift ingediend en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2010 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat partijen in eerste aanleg een deelconvenant hebben gesloten, maar dat de vrouw meent dat dit convenant niet compleet is en niet voldoet aan de wettelijke maatstaven. Het hof overweegt dat de vrouw in haar hoger beroep niet voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om de bestreden beschikking te vernietigen.

Het hof heeft besloten dat de auto van partijen, een Toyota Corolla, aan de man wordt toebedeeld zonder verdere waardebepaling. Tevens is bepaald dat de man één keer per jaar in februari rekening en verantwoording moet afleggen aan de vrouw over de aflossing van de gemeenschappelijke schulden, tot het moment dat deze zijn voldaan. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door de rechters M. Labohm, P. Pannekoek-Dubois en Y. Ydema, en is uitgesproken op 19 mei 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 19 mei 2010
Zaaknummer : 200.050.108/01 en 200.050.109/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-3693
[appellant],
wonende te [adres],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. van Olffen te Leiderdorp,
tegen
[verweerder],
wonende te [adres],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.A. Kazzaz-de Hoog te 's-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 27 november 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 september 2009 van de rechtbank 's-Gravenhage.
De man heeft op 11 januari 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 24 december 2009 en 8 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 25 februari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 12 maart 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw en de man, bijgestaan door hun advocaten. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadsman van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – voor zover voor het hof van belang – de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 9 juli 1996 te Paramaribo, Suriname, uitgesproken en is de door partijen getroffen regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding, zoals neergelegd in het deelconvenant, opgenomen.
In dit deelconvenant is in artikel 2 het volgende opgenomen: gezien het feit dat de man de komende zeven jaren een aflossingverplichting heeft, ziet de vrouw thans af van het vragen van kinderalimentatie. Zodra de financiële situatie van de man verbetert, in elk geval na zeven jaren, zullen partijen alsdan in overleg treden over het vaststellen van de kinderalimentatie.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hierna ook kinderalimentatie, ten behoeve van [betrokkene] geboren op [geboortedatum], en [belanghebbende]t, geboren op [geboortedatum] te [adres]
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen, en opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man aan de vrouw een kinderalimentatie voldoet van € 150,- per maand per kind, te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, en te bepalen dat de auto van partijen, een Toyota Corolla, aan de man wordt toegedeeld, onder uitkering van de helft van de waarde aan de vrouw en voorts te bepalen dat de man rekening en verantwoording aflegt omtrent de aflossing van de gemeenschappelijke schulden van partijen, eenmaal per kwartaal, tot het moment dat alle gemeenschappelijke schulden zijn voldaan, kosten rechtens.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar verzoeken af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
4. Ter toelichting op haar hoger beroep voert de vrouw aan dat door de rechtbank ten onrechte een deelconvenant is geaccepteerd, welk deelconvenant niet compleet is en door de advocaat van de vrouw en de man voorts niet is aangevuld met nadere voorwaarden. Volgens de vrouw heeft de rechtbank dan ten onrechte een deelconvenant geaccepteerd en opgenomen in de bestreden beschikking tot echtscheiding waarbij de regeling onevenredig nadelig is voor haar. Zij heeft uiteindelijk wel de overeenkomst getekend, doch naar haar mening waren de onderhandelingen nog niet klaar en waren er nog aanvullingen nodig. In het convenant is volgens de vrouw ten onrechte niet opgenomen dat de boedel ook nog omvat een auto van het merk Toyota, type Corolla. De vrouw stelt voor deze auto toe te delen aan de man, onder vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw. Subsidiair meent zij, in het geval het hof van oordeel is dat de man geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te voldoen, dat zij in ieder geval recht heeft op het éénmaal per kwartaal afleggen van rekening en verantwoording ten aanzien van de voortgang van de aflossing van de gemeenschappelijke schulden.
4. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat partijen in de loop van de procedure in eerste aanleg door middel van mediation tot overeenstemming zijn gekomen en eensluidend hebben verzocht de door hen getroffen onderlinge regeling, vastgelegd in het door de man op 9 april 2009 en door de vrouw op 4 mei 2009 ondertekend deelconvenant, in de beschikking op te nemen. De rechtbank heeft vervolgens de door partijen getroffen onderlinge regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding, zoals neergelegd in het (in fotocopie) aan de bestreden beschikking gehechte deelconvenant, in die beschikking opgenomen.
5. De rechtbank heeft derhalve toegewezen hetgeen beide partijen hebben verzocht. De vrouw, als verzoekster in hoger beroep, dient in appel feiten en omstandigheden te stellen waarom de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
6. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de vrouw desgevraagd verklaard dat het verzoek in hoger beroep aldus dient te worden gelezen, dat het door partijen gesloten convenant dient te worden vernietigd, nu deze overeenkomst niet voldoet aan de wettelijke maatstaven. De vrouw heeft evenwel ter terechtzitting in hoger beroep haar stelling niet nader onderbouwd, noch gestaafd met enig bewijs, zodat deze - gemotiveerd bestreden - stelling dient te worden gepasseerd. Het verzoek van de vrouw ter zake dient derhalve te worden afgewezen.
7. Het hof is uit de stukken en het besprokene ter zitting gebleken dat de boedel nog omvat een auto van het merk Toyota, type Corolla. Het hof zal deze auto, bijna 19 jaar oud, toedelen aan de man, zonder verdere waardebepaling. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat deze auto nog wel rijdt, doch feitelijk geen andere waarde heeft dan de praktische gebruikswaarde, ook voor de kinderen.
8. Het hof zal voorts bepalen dat de man één maal per jaar in februari rekening en verantwoording dient af te leggen aan de vrouw omtrent het verloop van de aflossing van de gemeenschappelijke schulden van partijen, tot het moment dat alle gemeenschappelijke schulden zijn voldaan, nu het belang van de vrouw om inzage te hebben in de voortgang van de aflossing van de gemeenschappelijke schulden voldoende vast is komen te staan.
9. Het hof ziet geen aanleiding om - zoals de man heeft verzocht - de vrouw in de kosten van dit geding in hoger beroep te veroordelen, en zal derhalve de kosten tussen partijen compenseren.
10. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, onder aanvulling van het navolgende:
bepaalt dat ter zake de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen de auto, merk Toyota, type Corolla, aan de man wordt toebedeeld, zonder verdere waardebepaling;
bepaalt dat de man één maal per jaar in februari rekening en verantwoording aan de vrouw dient af te leggen omtrent het verloop van de aflossing van de gemeenschappelijke schulden van partijen, tot het moment dat alle gemeenschappelijke schulden zijn voldaan;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Pannekoek-Dubois en Ydema, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2010.