ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5004

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.062.968.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Bouritius
  • A. Kamminga
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het ouderlijk gezag over een minderjarige en de positie van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de vader over zijn minderjarige kind. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.N.R. Nasrullah, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 januari 2010, waarin zowel de vader als de moeder ontheven zijn van het ouderlijk gezag over hun kind. De raad voor de kinderbescherming en Jeugdzorg zijn als belanghebbenden betrokken in deze procedure. De moeder steunt het verzoek van de vader om de beschikking te vernietigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juni 2010 hebben de betrokken partijen hun standpunten toegelicht. De vader betwist dat hij ongeschikt is om voor zijn kind te zorgen en stelt dat hij openstaat voor hulpverlening. Hij voert aan dat de maatregel van ondertoezichtstelling voldoende is om de dreiging voor de minderjarige af te wenden. De raad en Jeugdzorg daarentegen stellen dat er gegronde vrees bestaat voor de veiligheid van de minderjarige, die in het verleden heeft aangegeven bang te zijn voor zijn vader. Er zijn ook vermoedens van seksueel misbruik door de vader in het verleden.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de vader onvoldoende inzicht heeft in de problematiek van de minderjarige en dat er geen zicht is op een veilige opvoedsituatie bij de vader. De ontheffing van het gezag is in het belang van de minderjarige, die sinds maart 2006 uithuis geplaatst is. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, waarbij de ontheffing van het ouderlijk gezag van de vader wordt gehandhaafd. De beslissing is genomen met inachtneming van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, waarbij de inbreuk op het gezinsleven gerechtvaardigd wordt geacht in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 juli 2010
Zaaknummer. : 200.062.968/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-5342
[appellant],
wonende te [adres],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.N.R. Nasrullah te ‘s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
kantoorhoudende te [adres],
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
wonende te [adres],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.I. Robert te Utrecht,
2. [belanghebbende],
kantoorhoudende te [adres],
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 13 april 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 januari 2010 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De raad heeft op 11 mei 2010 een verweerschrift ingediend.
Jeugdzorg heeft op 19 mei 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 4 juni 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 9 juni 2010 is de zaak tezamen met zaaknummer 200.062.936/01 mondeling behandeld.
Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door de advocaat mr. P.H. van Akenborgh (kantoorgenoot van mr. M.N.R. Nasrullah), de moeder, bijgestaan door haar advocaat, namens de raad mevrouw Y. de Ruiter en namens Jeugdzorg mevrouw J. van Ravensburg en mevrouw R.V.M. Heite (teamleider). De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking zijn - uitvoerbaar bij voorraad - de moeder en de vader ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige [belanghebbende], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige) en is Jeugdzorg benoemd tot voogdes over de minderjarige.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontheffing van het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarige.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de oorspronkelijke verzoeken van de raad af te wijzen.
3. De raad bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
4. Jeugdzorg bestrijdt eveneens het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek van de vader in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
5. De vader stelt in zijn beroepschrift dat de rechtbank hem op onjuiste gronden en daarmee ten onrechte van het ouderlijk gezag heeft ontheven. Hij betwist dat hij ongeschikt of onmachtig is om zijn plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. De vader voert aan dat hij openstaat voor hulpverlening en handelt naar de belangen van de minderjarige. Hij heeft voldoende inzicht in de belangen van de minderjarige. Voorts voert de vader aan dat een toewijzing van het verzoek tot ontheffing een schending is van family life in de zin van artikel 8 EVRM. Hij meent verder dat de maatregel van ondertoezichtstelling voldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 lid 1 BW af te wenden. De moeder ondersteunt het verzoek van de vader.
6. De raad is van mening dat het perspectief van de minderjarige niet bij de vader en de moeder ligt. De minderjarige heeft meerdere malen expliciet te kennen gegeven bang te zijn voor de vader. Hij wil geen contact met de vader. In het raadsrapport wordt melding gemaakt van vermoedens van seksueel misbruik door de vader in het verleden. Er is sprake van toepassing van een wettelijke kinderbeschermingsmaatregel welke noodzakelijk wordt geacht, zodat van een ongeoorloofde disproportionele inbreuk op het gezins- of familieleven als bedoeld in artikel 8 EVRM geen sprake is. Door de ontheffing van de vader en de moeder van het gezag is er bij de minderjarige een grote druk weggevallen, hetgeen hem een enorme rust heeft gebracht.
7. Jeugdzorg voert aan dat alle betrokken hulpverleners stellen dat de vader en de moeder hun eigen koers varen en onvoldoende inzicht tonen in de problematiek van de minderjarige. De gezinsvoogd ervaart dat de ouders en de gezinsvoogd het regelmatig niet eens zijn over wat de belaste voorgeschiedenis van de minderjarige voor hem heeft betekend, en over de benodigde behandeling en ondersteuning voor de minderjarige. Gronden voor een verderstrekkende maatregel zijn volgens Jeugdzorg onder meer de negatieve houding van de vader en de moeder tegenover het opvoedingsmilieu zoals door de hulpverleners geadviseerd, de duidelijkheid die er moet komen voor de minderjarige dat hij niet zal terugkeren naar zijn ouders en het feit dat de ouders nog steeds een thuisplaatsing voor ogen staat.
8. Het hof stelt voorop dat, nu de vader zich tegen een ontheffing verzet, ter toetsing mede de vraag voorligt of er gegronde vrees bestaat dat, na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 Burgerlijk Wetboek van meer dan een jaar en zes maanden, deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van de vader om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarige af te wenden.
9. Het hof oordeelt als volgt. Uit het beroepschrift noch ter terechtzitting in hoger beroep zijn feiten en/of omstandigheden gebleken dan wel naar voren gekomen op grond waarvan het hof tot een ander oordeel komt dan de rechtbank. Het hof verenigt zich met de door de rechtbank in de bestreden beschikking gebezigde gronden en neemt deze over. Uit de stukken en uit de verklaringen van de raad en Jeugdzorg is gebleken dat er een ernstige problematiek bij de minderjarige bestaat. De vader en de moeder geven onvoldoende blijk inzicht hierin te hebben en wensen nog steeds dat de minderjarige op termijn bij hen komt wonen. Zij vinden de maatregel van ondertoezichtstelling voldoende. In hoger beroep is aan de orde gekomen dat de minderjarige zich sinds de aanvang van de voogdij door Jeugdzorg en het contactverbod aan de moeder en de vader positief ontwikkelt. Er is bij de minderjarige een grote druk weggevallen en de ontheffing heeft hem rust gebracht. De minderjarige is door zijn belaste voorgeschiedenis met verwaarlozing en onderstimulering een angstig en kwetsbaar kind, met een ernstige hechtingsstoornis. Gebleken is dat de vader en de moeder nog steeds onvoldoende samenwerken met Jeugdzorg, en dat zij zich niet houden aan afspraken, hetgeen zijn weerslag heeft op de minderjarige. Uit de rapportages is gebleken dat de minderjarige bang is voor zijn vader, en dat de moeder hem onvoldoende afschermt van de vader. In november 2009 heeft er huiselijk geweld plaatsgevonden tussen de vader en de moeder. Gezien de lange hulpverleningsgeschiedenis van de minderjarige en gezien het vorenstaande, is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de door de raad gestelde grond voor de gedwongen ontheffing van het gezag aanwezig is. Voorts is de vader onmachtig om zijn plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. De minderjarige is al sinds maart 2006 uithuis geplaatst en zicht op een verzorgings- en opvoedingssituatie bij de vader is er niet, zodat alles overziende een ontheffing van het gezag van de vader met toepassing van artikel 1:266 juncto 1:268 BW in het belang van de minderjarige te achten is. Bij deze stand van zaken wordt de inbreuk op het gezinsleven toegelaten door het tweede lid van artikel 8 EVRM. Feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel aanleiding geven zijn gesteld noch gebleken.
10. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Kamminga en Hulsebosch, bijgestaan door Lekahena als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2010.