ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5009

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.062.936.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. Bouritius
  • A. Kamminga
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het ouderlijk gezag over een minderjarige en de positie van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zij en de vader ontheven werden van het ouderlijk gezag. De moeder voerde aan dat zij voldoende betrokken was bij de zorg voor de minderjarige en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat zij onvoldoende samenwerkte met Jeugdzorg. De raad en Jeugdzorg stelden echter dat de ouders niet leerbaar waren en onvoldoende inzicht hadden in de problematiek van de minderjarige. Het hof oordeelde dat er gegronde vrees bestond dat de moeder niet in staat was om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, en dat de ontheffing van het gezag in het belang van de minderjarige was. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking, waarbij Jeugdzorg als voogd was benoemd over de minderjarige. De uitspraak benadrukt de noodzaak van samenwerking met hulpverleners en de impact van de ouders op de ontwikkeling van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 juli 2010
Zaaknummer. : 200.062.936/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-5342
[appellant],
wonende te [adres],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.I. Robert te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
kantoorhoudende te [adres],
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
wonende te [adres],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.N.R. Nasrullah te Rotterdam,
2. [belanghebbende],
kantoorhoudende te [adres],
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 12 april 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 januari 2010 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De raad heeft op 11 mei 2010 een verweerschrift ingediend.
Jeugdzorg heeft op 19 mei 2010 een verweerschrift ingediend.
Op 25 mei 2010 is bij het hof een brief ingekomen van de behandelingscoördinator van de instelling waar de hierna te noemen minderjarige [belanghebbende] verblijft, met als bijlage een door de behandelingscoördinator geschreven en door de minderjarige ondertekende en aan het hof gerichte schriftelijke weergave van de mening van de minderjarige.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 4 juni 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 9 juni 2010 is de zaak tezamen met zaaknummer 200.062.968/01 mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de vader, bijgestaan door de advocaat mr. P.H. van Akenborgh (kantoorgenoot van mr. M.N.R. Nasrullah), namens de raad mevrouw Y. de Ruiter en namens Jeugdzorg mevrouw J. van Ravensburg en mevrouw R.V.M. Heite (teamleider). De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking zijn - uitvoerbaar bij voorraad - de moeder en de vader ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige [belanghebbende], geboren op [geboortedatum] te [adres] (hierna te noemen: de minderjarige) en is Jeugdzorg benoemd tot voogdes over de minderjarige.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
3. De raad bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
4. Jeugdzorg bestrijdt eveneens het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek van de moeder in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
5. De moeder stelt in haar beroepschrift dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de moeder onvoldoende samenwerkt met Jeugdzorg. De moeder begrijpt niet altijd wat de bedoeling van de gezinsvoogd is en dit wordt volgens haar uitgelegd als zijnde onwil van haar zijde. De moeder ziet echter wel degelijk het belang van het contact en de afspraken met de gezinsvoogd. Dat de afspraken met de gezinsvoogd soms niet zijn nagekomen, is dan ook niet te wijten aan onwil van de moeder, maar aan een gebrekkige communicatie tussen beiden. De moeder is van mening dat niet naar haar wordt geluisterd en dat zij niet serieus wordt genomen in haar zorg om de minderjarige. Als gevolg hiervan heeft zij geen groot vertrouwen in Jeugdzorg. De moeder stelt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij onvoldoende blijk geeft van inzicht in de problematiek en de behoeften van de minderjarige en dat zij geen realistische kijk heeft op haar eigen opvoedingscapaciteiten. De moeder heeft zich altijd betrokken gevoeld ten aanzien van de minderjarige. Zij is zich bewust van de problematiek van de minderjarige en accepteert dat de minderjarige daarom hulp en behandeling nodig heeft. De moeder zou het liefst willen dat de minderjarige weer thuis zou wonen, maar dit betekent niet dat zij niet kan instemmen met uithuisplaatsing. De moeder voert voorts aan dat zij niet ongeschikt dan wel onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. Ten aanzien van haar andere vier kinderen is zij immers ook niet van het ouderlijk gezag ontheven. Zij meent dat de maatregel van ondertoezichtstelling voldoende is. De vader ondersteunt het verzoek van de moeder.
6. De raad stelt zich op het standpunt dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing tot doel hebben de bedreigde ontwikkeling van de minderjarige af te wenden. Voorts heeft de ondertoezichtstelling tot doel om te werken aan een terugkeer van de minderjarige naar huis. Uit het raadsonderzoek van 23 juni 2009 blijkt dat dit doel niet is behaald. De ouders zijn niet leerbaar gebleken en de samenwerking met de hulpverlening is niet, althans onvoldoende tot stand gekomen. De raad stelt dat de rechtbank aan haar beslissing om de ouders te ontheffen van het gezag niet ten grondslag heeft gelegd dat de moeder onvoldoende samenwerkt met Jeugdzorg. De rechtbank heeft de ontheffing uitgesproken op basis van het totale complex van factoren. De minderjarige heeft meer rust sinds de uitspraak van de rechtbank, waarin de ouders zijn ontheven van het gezag.
7. Jeugdzorg stelt dat alle betrokken hulpverleners van mening zijn dat de ouders hun eigen koers varen en onvoldoende inzicht tonen in de problematiek van de minderjarige. De moeder is weinig leerbaar en zeer laag begaafd. Zij is wel in staat de basale liefde en aandacht te geven, maar is pedagogisch erg onmachtig. De gezinsvoogd ervaart dat de ouders en de gezinsvoogd het regelmatig niet eens zijn over wat de belaste voorgeschiedenis van de minderjarige voor hem heeft betekend, en de benodigde behandeling en ondersteuning die nodig is voor de minderjarige. De gronden voor een verderstrekkende maatregel zijn volgens Jeugdzorg onder meer de negatieve houding van de ouders tegenover het opvoedingsmilieu zoals door de hulpverleners geadviseerd, de duidelijkheid die er moet komen voor de minderjarige dat hij niet zal terugkeren naar zijn ouders en het feit dat de ouders nog steeds een thuisplaatsing voor ogen staat.
8. Het hof stelt voorop dat, nu de moeder zich tegen een ontheffing verzet, ter toetsing mede de vraag voorligt of er gegronde vrees bestaat dat, na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 Burgerlijk Wetboek van meer dan een jaar en zes maanden, deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van de moeder om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarige af te wenden.
9. Het hof oordeelt als volgt. Uit het beroepschrift noch ter terechtzitting in hoger beroep zijn feiten en/of omstandigheden gebleken dan wel naar voren gekomen op grond waarvan het hof tot een ander oordeel komt dan de rechtbank. Het hof verenigt zich met de door de rechtbank in de bestreden beschikking gebezigde gronden en neemt deze over. Uit de stukken en uit de verklaringen van de raad en Jeugdzorg is gebleken dat er een ernstige problematiek bij de minderjarige bestaat. De moeder en de vader geven onvoldoende blijk inzicht hierin te hebben en wensen nog steeds dat de minderjarige op termijn bij hen komt wonen. Zij vinden de maatregel van ondertoezichtstelling voldoende. In hoger beroep is aan de orde gekomen dat de minderjarige zich sinds de aanvang van de voogdij door Jeugdzorg en het contactverbod aan de moeder en de vader positief ontwikkelt. Er is bij de minderjarige een grote druk weggevallen en de ontheffing heeft hem rust gebracht. De minderjarige is door zijn belaste voorgeschiedenis met verwaarlozing en onderstimulering een angstig en kwetsbaar kind, met een ernstige hechtingsstoornis. Gebleken is dat de moeder en de vader nog steeds onvoldoende samenwerken met Jeugdzorg, en dat zij zich niet houden aan afspraken, hetgeen zijn weerslag heeft op de minderjarige. Uit de rapportages is gebleken dat de minderjarige bang is voor zijn vader, en dat de moeder hem onvoldoende afschermt van de vader. In november 2009 heeft er huiselijk geweld plaatsgevonden tussen de vader en de moeder. Gezien de lange hulpverleningsgeschiedenis van de minderjarige en daaruit blijkende onvoldoende leerbaarheid van de moeder, is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de door de raad gestelde grond voor de gedwongen ontheffing van het gezag aanwezig is. Voorts is de moeder onmachtig om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. De minderjarige is al sinds maart 2006 uithuis geplaatst en zicht op een verzorgings- en opvoedingssituatie bij de moeder is er niet, zodat alles overziende een ontheffing van het gezag van de moeder in het belang van de minderjarige te achten is.
10. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover in hoger beroep bestreden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Kamminga en Hulsebosch, bijgestaan door Lekahena als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2010.