GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 augustus 2010
Zaaknummer : 200.058.514/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-1431
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.N Hermes te Alkmaar,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L. Rijsdam te Katwijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 2 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 22 december 2009.
De vrouw heeft op 20 april 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 1 juni 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 22 maart 2010, 25 maart 2010 en 23 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Bij beschikking van 2 juni 2010 is het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad afgewezen.
Op 5 augustus 2010 is de zaak inhoudelijk mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man en de vrouw, bijgestaan door hun respectieve advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
Van de zijde van de vrouw is ter zitting een premieoverzicht zorgpolis 2010 overgelegd. Het hof acht de inhoud van de overgelegde stukken van belang voor de beoordeling van het hoger beroep en kennisneming daarvan is niet in strijd met de goede procesorde.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de door de man met ingang van 1 maart 2009 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, geboren [in] 2002 te [geboorteplaats], bepaald op € 95,- per maand, vanaf 22 december 2009 telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van de minderjarige.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de man te betalen onderhoudsbijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 maart 2009, althans met ingang van een door het hof te bepalen datum, op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag en met ingang van zodanig tijdstip als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt in het principaal appel de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel, subsidiair zijn grieven ongegrond te verklaren en in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met ingang van 1 maart 2009, althans met ingang van een door het hof te bepalen datum, een bedrag dient te voldoen van € 128,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof het incidenteel appel af te wijzen.
5. De man stelt dat de rechtbank bij de berekening van zijn draagkracht ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de opslagkosten voor meubels. De man stelt dat hij gelet op zijn beperkte woonruimte het merendeel van zijn inboedel in de opslag heeft moeten laten staan. Gelet op deze noodzaak is de man van oordeel dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de opslagkosten die de man betaalt.
6. De vrouw is van mening dat de onderhoudsplicht van de man voor dient te gaan op deze kosten voor opslag van meubels.
7. Het hof overweegt als volgt. Het hof is gebleken dat de man na de verbreking van de samenwoning met zijn toenmalige vriendin genoodzaakt was om eerst bij zijn ouders te gaan inwonen. Later heeft hij een tijdelijke kleine woonruimte toegewezen gekregen. De man had dientengevolge geen ruimte voor zijn meubels en heeft deze moeten opslaan voor een bedrag van € 115,- per maand. Per 1 april 2010 heeft de man een nieuwe woning betrokken waarin hij voldoende ruimte had om zijn inboedel te plaatsen.
Het hof zal, anders de rechtbank, rekening houden met de door de man opgevoerde opslagkosten voor meubels over de periode tot 1 april 2010 voor een bedrag van € 115,- per maand. Het hof is van oordeel dat de man in redelijkheid deze kosten heeft moeten maken, nu het geen eigen keuze van de man was en hij ook geen andere mogelijkheden van opslag had. Het hof acht het een noodzakelijke uitgave, die voorrang dient te hebben op de onderhoudsplicht van de man jegens de minderjarige.
8. Het hof gaat thans nader in op de draagkracht van de man. Het hof gaat bij het bepalen van de draagkracht van de man uit van de door de man overgelegde draagkrachtberekening, als productie 15 bij het verweerschrift op het incidenteel appel. Het hof zal hierna de betwiste posten van deze draagkrachtberekening afzonderlijk bespreken. Het hof gaat er hierbij van uit dat de overige niet betwiste posten vast staan.
9. Bij het vaststellen van de draagkracht van de man zal het hof twee perioden onderscheiden. Periode één is de periode vanaf 1 maart 2009 tot 1 april 2010 en periode twee loopt vanaf 1 april 2010.
Periode één
10. Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van onder meer Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. In deze wet is een voorrangsregeling voor kinderalimentatie opgenomen en in vervolg daarop is ingaande 1 maart 2009 de nieuwe normering voor kinderalimentatie van de Werkgroep Alimentatienormen van toepassing. Gelet hierop zal het hof de man bij de berekening van zijn draagkracht met ingang van 1 maart 2009 als alleenstaande aanmerken, een draagkrachtpercentage van 70% hanteren. Voorts zal het hof voor deze periode rekening houden met de opslagkosten van meubels aan de zijde van de man.
Periode twee
11. Voor deze periode zal het hof rekening houden met de navolgende woonlasten: een bedrag aan hypotheekrente van € 475,79 per maand, premie voor de levensverzekering gekoppeld aan de hypothecaire lening van € 61,32 per maand, overige eigenaarslasten van € 95,- en een eigenwoningforfait van € 742,- per jaar.
12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en rekening houdend met de hiervoor genoemde lasten heeft de man voor de periode 1 maart 2009 tot 1 april 2010 geen enkele draagkracht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige te voldoen. Vanaf 1 april 2010 bedraagt de draagkracht van de man € 16,- per maand.
Draagkracht van de stiefvader
13. Ten aanzien van de draagkracht van de stiefvader stelt de man dat de rechtbank ten onrechte geen rekening houdt met het rendement uit vermogen van de stiefvader. De stiefvader heeft uit de verkoop van de woning immers een overwaarde ontvangen van € 80.957,46. De man stelt dat het niet aannemelijk is dat de stiefvader dit bedrag in acht maanden heeft opgemaakt. De stiefvader heeft niet aannemelijk gemaakt dat de schulden van de vrouw zijn afgelost, dat het huwelijk is betaald, alsmede dat een auto van dit bedrag is gekocht, aldus de man. De man is van mening dat er nog een bedrag van € 41.000,- resteert.
14. De vrouw stelt dat de overwaarde volledig is opgemaakt. Ter staving van haar stelling heeft de vrouw diverse producties in het geding gebracht.
15. Het hof is van oordeel dat de stiefvader en de vrouw slechts gedeeltelijk aannemelijk hebben gemaakt dat het vermogen dat de stiefvader uit overwaarde heeft verkregen, opgemaakt is. Het hof acht een bedrag van € 40.000,- aangetoond; voor het restant van € 41.000,- heeft de vrouw onvoldoende bewijzen in het geding gebracht of op andere wijze aannemelijk gemaakt dat het is verteerd. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de stiefvader nog immer over een vermogen van € 41.000,- beschikt waaruit inkomen kan worden gegenereerd. Bij de berekening van de draagkracht van de stiefvader zal het hof rekening houden met een rendement van 4% per jaar over € 41.000, te weten € 136,66 bruto,- per maand.
Pleegoudervergoeding
17. In de derde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met de pleegoudervergoeding bij de berekening van de draagkracht van de stiefvader. De man stelt dat de grootouders per 1 september 2009 een officieel pleeggezin zijn voor de [minderjarige 2] zodat er geen kostendekkende pleegoudervergoeding waarvoor een eigen bijdrage verschuldigd is, betaald wordt.
18. De vrouw stelt dat zij maandelijks een eigen bijdrage betaalt van € 119,50 en de pleegouders ontvangen geen kinderbijslag of kindgebondenbudget.
19. Het hof is gebleken dat de [minderjarige2] reeds vanaf zijn vierde jaar uithuisgeplaatst is bij de ouders van de vrouw. Het hof acht aannemelijk dat de vrouw maandelijks nog immer een eigen bijdrage van € 119,50 is verschuldigd. Het enkele feit dat [de minderjarige 2] officieel bij zijn grootouders is geplaatst met ingang van 1 september 2009, waardoor de grootouders in aanmerking komen voor kinderbijslag en kindgebonden budget, brengt niet mee dat de moeder niet langer gehouden is een bijdrage te voldoen.
20. Bij de berekening van de draagkracht van de stiefvader gaat het hof voorts uit van woonlasten voor een bedrag van € 714,62 per maand en een premie ziektekostenverzekering van € 218,25 per maand.
21. Gelet op het voorgaande laat de draagkracht van de stiefvader een bijdrage toe ter hoogte van het door de vrouw gestelde bedrag in het incidenteel appel van € 84,- per maand. Uit de stukken blijkt dat de beschikbare draagkracht van de stiefvader over vier minderjarigen behoort te worden verdeeld, zodat de stiefvader geacht moet worden met € 21,- per maand te kunnen bijdragen in de behoefte van de minderjarige.
22. Gelet op een draagkrachtvergelijking die het hof op basis van het overwogene onder 12 en 21 heeft verricht, kan de man voor de periode van 1 maart 2009 tot 1 april 2010 geen bijdrage voldoen en voor de periode vanaf 1 april 2010 zal het hof een bijdrage vaststellen van € 16,- per maand, nu deze redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is. Het hof zal de door de man te betalen bijdrage aldus vaststellen, zodat de bestreden beschikking geen stand houdt en dat deze zal worden vernietigd.
23. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking, en in zoverre opnieuw besschikkende:
bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige in de periode van 1 maart 2009 tot 1 april 2010 op nihil en vanaf 1 april 2010 op € 16,- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Dusamos en van Veen, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2010.