ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5159

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.065.650-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. de Haan-Boerdijk
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen door de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek tot ondertoezichtstelling van drie minderjarigen. De kinderrechter in Rotterdam had op 12 februari 2010 het verzoek afgewezen, waarop de Raad op 12 mei 2010 in hoger beroep ging. De moeder van de kinderen, die alleen het ouderlijk gezag uitoefent, heeft geen verweerschrift ingediend en was ter zitting aanwezig, bijgestaan door haar advocaat. De Raad stelde dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, vooral de oudste, [minderjarige 1], die delictgedrag vertoont en problemen heeft op school. De Raad voerde aan dat de moeder niet in staat is om de opvoeding adequaat aan te passen aan de behoeften van de kinderen en dat er een noodzaak is voor gedwongen hulpverlening.

Tijdens de zitting heeft de moeder echter betoogd dat er geen problemen meer zijn en dat zij openstaat voor hulpverlening. Ze heeft aangegeven dat haar oudste zoon nu een opleiding volgt en dat de problemen met de andere kinderen zijn opgelost. Het hof heeft de zorgen van de Raad niet als voldoende onderbouwd beschouwd, vooral gezien de positieve ontwikkelingen in de situatie van de kinderen en de moeder. Het hof oordeelde dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling niet aanwezig zijn en heeft het verzoek van de Raad afgewezen. De beslissing van de kinderrechter is bekrachtigd, wat betekent dat de kinderen niet onder toezicht worden gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 augustus 2010
Zaaknummer : 200.065.650/01
Rekestnr. rechtbank : J2 RK 10-19
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.E. van der Pols te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De raad is op 12 mei 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 februari 2010 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 19 juli 2010 een aanvullend stuk ingekomen.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 2 augustus 2010 een schriftelijk stuk ingekomen.
Op 4 augustus 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is verschenen: mevrouw [T.]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen [minderjarige 1] is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarigen: [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren [in] 1994 [te geboorteplaats] verder: [minderjarige 1];
[minderjarige 2], geboren [in] 2003 [te geboorteplaats] verder: [minderjarige 2], en;
[minderjarige 3], geboren [in] 2006 te [geboorteplaats], verder: [minderjarige 3];
hierna gezamenlijk verder: de kinderen.
De moeder is alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen belast.
2. De raad verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de raad om de kinderen gedurende een jaar onder toezicht te stellen alsnog toe te wijzen,
3. De raad stelt dat de kinderrechter ten onrechte het verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen heeft afgewezen en voert daartoe het volgende aan. Uit het raadsrapport van 5 januari 2010 komt naar voren dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [minderjarige 1] vertoont sinds zijn 12e jaar delictgedrag. Zijn opstandige en agressieve gedrag zorgt buitenshuis en op school voor problemen. Er bestaan grote zorgen over verder afglijden in de toekomst. Hulpverlening is noodzakelijk om de negatieve ontwikkeling van [minderjarige 1] een halt toe te roepen. Voorts zijn er zorgen omtrent de sociaal-emotionele ontwikkeling van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] . Ten aanzien van [minderjarige 3] zijn er tot op heden geen signalen dat het niet goed met haar gaat, maar zij groeit op in dezelfde opvoedingssituatie waardoor ook haar ontwikkeling wordt bedreigd. Bij de ouders is al jarenlang sprake van relatieproblematiek, terwijl zij uit elkaar zouden zijn. De moeder durft uit angst voor de vader hem de toegang tot de woning niet te ontzeggen waardoor hij zeer regelmatig in de woning aanwezig is. Bij de vader is sprake van agressie-regulatieproblematiek, softdrugsgebruik en mogelijk een onverwerkt trauma. De pedagogische vaardigheden van de ouders zijn niet toereikend. De moeder kan haar opvoedingsstijl niet aanpassen aan de individuele behoeften van de kinderen en zij hanteert een vrij rigide manier van opvoeden. Hoewel zij enigszins gemotiveerd lijkt voor opvoedingstips vanuit de GGD, bestaan er ernstige zorgen over haar probleeminzicht en daadwerkelijke veranderingsmogelijkheden.
Naar de mening van de moeder zijn er, aldus de raad, geen problemen. In tegenstelling tot hetgeen de moeder ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard, is er wel degelijk hulpverlening in het vrijwillig kader aangeboden. Dit heeft echter niet tot de gewenste resultaten geleid. De moeder vertoont grote ambivalentie ten aanzien van hulpverlening met betrekking tot de opvoedingssituatie en acht hulpverlening niet noodzakelijk. Doordat er tot op heden geen enkele vorm van hulpverlening is opgestart, worden de kinderen ernstig bedreigd in hun ontwikkeling. De moeder en de kinderen hebben structurele hulpverlening nodig om een daadwerkelijke en duurzame verandering in en door te zetten. De raad concludeert dat andere middelen ter afwending van de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen hebben gefaald en naar is te voorzien ook in de toekomst zullen falen. Om deze reden is hulpverlening in het gedwongen kader middels een ondertoezichtstelling noodzakelijk, aldus de raad.
4. Ter terechtzitting is namens de raad verklaard dat het gezin, ondanks de ter terechtzitting gebleken positieve ontwikkelingen, nog steeds opvoedingsondersteuning nodig heeft. De vrijwillige hulpverlening komt volgens de raad niet van de grond.
5. Namens de moeder is ter terechtzitting verweer gevoerd. Zij stelt dat de hulpverlening wel van de grond is gekomen. In het verleden heeft het maatschappelijk werk de vader en de moeder ondersteund en zij hebben intensieve begeleiding vanuit Stek gehad voor hun oudste dochter. Zij staan open voor hulpverlening, zoals ook in het verleden is gebleken. Anders dan de raad is de moeder van mening dat er geen behoefte is aan extra hulpverlening. Vanuit school is er geen behoefte aan meer contact met de moeder. Het Centrum Jeugd en Gezin in [woonplaats] heeft met betrekking tot [minderjarige 2] geen advies voor hulpverlening gegeven. De moeder is niet doorverwezen. Aangezien er geen behoefte is aan extra hulp, is er zeker geen noodzaak om hulpverlening binnen het gedwongen kader te laten plaatsvinden. Bovendien zijn de problemen waarop de raad haar verzoek heeft gebaseerd achterhaald en onvoldoende om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. [minderjarige 1] is in 2007 voor het laatst veroordeeld. In 2009 is hij vrijgesproken van een feit in 2008. Er is geen sprake van schoolverzuim en hij is nog nooit geschorst. Hij is soms vervelend en wordt dan de klas uitgezet, maar dit is niet bijzonder gezien zijn leeftijd. De wijkagent heeft gezegd dat er wel eens wat problemen zijn, maar het betreft geen strafbare feiten. Voor zover de raad stelt dat de vader verbaal agressief is, stelt de moeder dat zij niet met de vader kan samenwerken, maar dat hij de vader van de kinderen is en dat zij hem het contact met hen niet kan ontzeggen. Zij heeft zelf geen angst voor de vader, zij kan met zijn karakter omgaan. Haar angst zit in haar zorg dat de vader zich wellicht niet zal inhouden jegens medewerkers van de raad of jeugdzorh als men probeert de kinderen uit huis te halen. De moeder probeert de kinderen buiten deze problemen te houden. De moeder is van mening dat uit het voorgaande blijkt dat er onvoldoende grond is voor een ondertoezichtstelling.
6. Ter terechtzitting heeft de moeder desgevraagd verklaard dat er geen problemen meer zijn met de woningbouwvereniging. Haar oudste zoon heeft inmiddels een vriendin en verblijft voornamelijk bij die vriendin. De moeder heeft regelingen getroffen voor haar schulden. [minderjarige 1] is ingeschreven op het Albeda college waar hij per september de opleiding elektra gaat volgen, met per week drie dagen stage en twee dagen school. Met [minderjarige 2] gaat het nu beter. De problemen die hij kort na het ongeluk had zijn niet meer aanwezig; hij gaat over naar de volgende klas.
7. Het hof overweegt als volgt. Een ondertoezichtstelling is slechts mogelijk indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek, aanwezig zijn. Bij zijn beoordeling dient het hof derhalve te onderzoeken of de kinderen bij het uitblijven van de ondertoezichtstelling zodanig zullen opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen dan wel gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
8. Op basis van het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de zorgen, zoals door de raad in het raadsrapport van 15 januari 2010 verwoord, thans niet (meer) in die mate aan de orde zijn dat de kinderen hierdoor ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat het laatste feit waarvoor [minderjarige 1] met justitie in aanraking is geweest in 2008 heeft plaatsgevonden en dat hij daarvan is vrijgesproken. Sindsdien is hij niet meer vervolgd voor strafbare feiten. Uit het kinderverhoor is het hof gebleken dat [minderjarige 1] - hoewel hij niet over is gegaan naar de volgende klas - gemotiveerd is om komend schooljaar een opleiding elektra te volgen en dat hij zich momenteel richt op voetbal en op zijn sociale leven. Hij heeft minder contact met zijn oudere broer, nu deze een vriendin heeft en het grootste deel van zijn tijd bij haar is. Het hof overweegt dat de positieve ontwikkeling die de oudere broer van [minderjarige 1] lijkt door te maken kennelijk een positieve invloed heeft op [minderjarige 1]. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrees van de raad dat [minderjarige 1] verder zal afglijden in zijn ontwikkeling, vooralsnog onvoldoende gegrond is. De overigens door de raad genoemde zorgen zijn niet dermate ernstig dat gesteld kan worden dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] wordt bedreigd. Voorts is ter terechtzitting door de moeder onbestreden gesteld dat de zorgen rond [minderjarige 2] waarvan melding wordt gemaakt in het raadsrapport thans niet meer aanwezig zijn. De moeder heeft regelmatig contact met de school zodat hij adequaat wordt begeleid. Voor zover hij conflicten veroorzaakt in de klas, is hij hierin volgens de moeder goed te corrigeren. Ten aanzien van [minderjarige 3] zijn er vooralsnog geen signalen dat het niet goed met haar gaat. Voor zover de raad stelt dat de ontwikkeling van de kinderen mede wordt bedreigd door het opvoedingsklimaat waarin zij opgroeien, overweegt het hof als volgt. De moeder heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op eigen initiatief regelingen heeft getroffen met haar schuldeisers, dat de problemen met de woningbouwvereniging zijn opgelost en dat zij een goed en intensief contact heeft met de school van [minderjarige 2]. De relatie met de vader is volgens de moeder enigszins gestabiliseerd. Het hof is van oordeel dat de raad, gelet op de positieve ontwikkelingen van de kinderen en de wijze waarop de moeder haar problemen heeft opgelost, onvoldoende heeft onderbouwd waarom onder de gewijzigde omstandigheden de noodzaak tot gedwongen hulpverlening nog bestaat. Het hof is dan ook van oordeel dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling thans niet aanwezig zijn en zal het verzoek van de raad afwijzen. Het vorenstaande leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
9. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, De Haan-Boerdijk en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2010.