ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5174

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.052.729-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. Stille
  • J. Ydema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en draagkrachtvergelijking tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 augustus 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de wijziging van de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een bijdrage van € 450,- per maand per kind opgelegd gekregen, welke hij wilde laten verlagen. De moeder, verweerster in hoger beroep, verzocht om bekrachtiging van de beschikking en stelde dat de bijdrage op € 309,- per maand per kind moest worden vastgesteld. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de draagkracht van de vader, de moeder en de stiefvader. Het hof oordeelde dat de vader voldoende draagkracht had om bij te dragen aan de kosten van de kinderen, ondanks zijn stellingen over schulden en andere lasten. De stiefvader, die een eigen onderneming had, werd ook in de beoordeling betrokken. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in de periode van 7 mei 2009 tot 1 augustus 2010 € 250,- per maand per kind moest betalen, en met ingang van 1 augustus 2010 dit bedrag verlaagd werd naar € 190,- per maand per kind. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 augustus 2010
Zaaknummer : 200.052.729/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 09-1140
[appellant]
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. van Dijk te Oud-Beijerland,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. K. Beumer te Rhoon.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 24 december 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 september 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 12 februari 2010 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 29 april 2010 heeft de raad het hof bericht niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 7 mei 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vader onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de beschikking van 7 februari 2003 van de rechtbank Rotterdam gewijzigd in die zin, dat de daarbij aan de vader opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarigen met ingang van 7 mei 2009 is bepaald op € 450,- per maand per kind.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het verzoek tot wijziging van de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
[kind 1], geboren [in] 1995 te [geboorteplaats], verder: [kind 1],
[kind 2], geboren [in] 1999 te [geboorteplaats], verder: [kind 2], en;
[kind 3], geboren [in] 1999 te [geboorteplaats], verder: [kind 3];
hierna gezamenlijk verder: de kinderen.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover deze beschikking toeziet op de wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2003 in die zin dat de daarbij aan de vader opgelegde eigen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 7 mei 2009 op € 450,- per maand per kind is bepaald en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het verzoek van de moeder wordt afgewezen, althans de door de vader te betalen bijdrage in de kosten verzorging en opvoeding van de minderjarigen op een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum te bepalen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking, onder verbetering van de gronden te bekrachtigen, in dier voege dat de hoogte van de kinderalimentatie wordt vastgesteld op € 309,- per maand per kind, ten laste van de vader, met ingang van 7 mei 2009, althans op een bedrag en met ingang van een datum als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
Wijziging van omstandigheden
4. Het hof overweegt als volgt. Bij beschikking van 7 februari 2003 van de rechtbank Rotterdam is - uitvoerbaar bij voorraad - onder meer bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van het tijdstip waarop die beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zijnde 15 juli 2003, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 120,- per maand per kind, vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van de geldende wetten of regelingen ten behoeve van de kinderen kan of zal worden verleend.
5. Ingevolge artikel 1:401 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak betreffende de levensonderhoud bij latere uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat van een zodanige wijziging van omstandigheden sprake is. Nu tegen die beslissing geen grief is gericht, zal ook het hof daarvan uitgaan.
6. Als onbestreden staat tussen partijen vast dat de vader veranderd is van dienstbetrekking en thans een hoger inkomen ontvangt dan ten tijde van het huwelijk.
7. Het hof zal bij de herbeoordeling van de bijdrage in de kosten van de kinderen ingaan op de punten die partijen verdeeld houden, zoals deze uit de stukken volgen. Het gaat daarbij om de ingangsdatum van de gewijzigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, de bepaling van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen en de verdeling van die kosten van de kinderen over partijen. Voorts verschillen partijen ten aanzien van de draagkracht van de vader van mening over zijn inkomen, schulden en advocaatkosten. Ten aanzien van de draagkracht van de moeder en de stiefvader verschillen partijen van mening over het in aanmerking te nemen inkomen, de schulden, premie begrafenisverzekering en opgevoerde ‘overige’ lasten.
Ingangsdatum
8. De vader verzoekt de ingangsdatum te wijzigen.
9. Het hof acht het redelijk en billijk om conform de bestreden beschikking aansluiting te zoeken bij de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift bij de rechtbank, aangezien de vader vanaf die datum op de hoogte was van het verzoek van de moeder en zich had dienen te realiseren dat haar verzoek geheel of gedeeltelijk kon worden toegewezen.
Kosten van de kinderen
10. Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het huidige inkomen van de vader het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk overschrijdt. Partijen zijn ter terechtzitting overeengekomen dat de kosten van de kinderen dienen te worden vastgesteld conform de aanbevelingen van de werkgroep alimentatienormen, in die zin dat het hogere inkomen van de vader, dat uitstijgt boven het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk, maatstaf is voor de bepaling van de kosten van de kinderen. Het hof berekent het netto inkomen van de vader op ongeveer € 2.800,- per maand. Hiervan uitgaande stelt het hof het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen op € 250,- per kind per maand.
Aandeel van partijen in de kosten van de kinderen
11. De vader stelt dat de moeder opnieuw gehuwd is en derhalve bij de bepaling van het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen rekening dient te worden gehouden met de draagkracht van de moeder en die van de stiefvader. Bovendien dient volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad rekening te worden gehouden met de bijzondere verhouding waarin ieder van de (stief)ouders tot de kinderen staat. De kinderen leven in het gezinsverband van de moeder en de stiefvader, terwijl de vader geen enkel contact heeft met de kinderen. Gelet op het vorenstaande is de stiefvader eveneens gehouden bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, aldus de vader.
12. De moeder betwist de stellingen van de vader. De stiefvader is weliswaar onderhoudsplichtig jegens de kinderen, maar indien de onderhoudsverplichting van de stiefouder samenvalt met die van de ouders van het kind, zijn de verplichtingen ter zake van het onderhoud in beginsel gelijk van rang. De omvang van ieders onderhoudsverplichting hangt af van de omstandigheden van het geval. Op grond van de overgelegde stukken blijkt dat de stiefvader een negatieve draagkracht heeft. Nu de moeder bovendien een inkomen op bijstandsniveau geniet, komen de kosten van de kinderen volledig ten laste van de vader.
13. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:395 van het Burgerlijk Wetboek is de stiefvader onderhoudsplichtig jegens de kinderen. Het hof acht het redelijk de kosten van de kinderen naar rato van draagkracht te verdelen over de vader, de moeder en de stiefvader. In het kader van deze draagkrachtvergelijking gaat het hof in beginsel uit van de bijstandsnorm voor alleenstaanden en een behoefte van € 250,- per maand per kind.
Draagkracht van de vader
14. De vader stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen. Hij heeft daartoe een draagkrachtberekening (productie 4 bij het appelschrift), gedateerd 24 december 2009, overgelegd.
15. De moeder betwist de stellingen van de vader en de door de vader opgevoerde schulden en advocaatkosten. Op basis van haar berekeningen heeft de vader voldoende draagkracht om een bijdrage in de kosten van de kinderen van € 309,- per maand per kind te voldoen.
16. Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht van de vader uit van de draagkrachtberekening van 5 februari 2010, overgelegd door de moeder als productie 7 bij het verweerschrift.
Inkomen van de vader
17. Het hof gaat ter berekening van de draagkracht van de vader uit van een inkomen van € 50.532,- bruto per jaar, zoals dit blijkt uit de jaaropgave van 2009, en houdt daarbij rekening met een inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van € 2.234,- per jaar. Het hof acht drie loonstroken over 2010 onvoldoende om daaruit te concluderen dat het inkomen van de vader structureel is verminderd ten opzichte van 2009. Het hof acht het derhalve redelijk om voor 2010 uit te gaan van een vergelijkbaar inkomen als in 2009.
Lasten
18. De vader stelt dat hij € 50,- per maand dient af te lossen op schulden. Ter terechtzitting is gebleken dat de vader in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap draagplichtig is voor een bedrag van € 10.000,- aan huwelijkse schulden. Het hof acht het derhalve redelijk om rekening te houden met een aflossing op schulden van € 50,- per maand.
19. Voorts acht het hof het niet redelijk rekening te houden met de advocaatkosten, nu dit geen noodzakelijke kosten van levensonderhoud betreffen en niet is gebleken dat de vader niet in staat is deze kosten uit zijn vrije ruimte te voldoen.
Conclusie
20. Het hof beschouwt de vader als alleenstaande en gaat voorts uit van de door de rechtbank vastgestelde en door partijen niet betwiste lasten (te weten: woonlasten en ziektekosten), heffingskortingen en uitgangspunten. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de vader berekend. Uit deze berekening, rekening houdende met een draagkrachtpercentage van 70%, volgt dat de vader een beschikbare draagkracht heeft van € 847,- per maand.
Draagkracht van de moeder en de stiefvader
Inkomen
21. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de moeder in 2009 een inkomen had van € 675,- netto per maand. Gelet hierop acht het hof het redelijk in het kader van de berekening van de draagkracht van de moeder en de stiefvader het inkomen van de moeder aan te merken als klein netto inkomen en op te tellen bij het inkomen van de stiefvader alsmede daarbij in rekening te houden met alle – redelijk te achten – lasten en de gezinsnorm in aanmerking te nemen.
22. De stiefvader is als accountant enkele jaren geleden een eigen onderneming gestart. Uit de jaarstukken blijkt dat de onderneming tot op heden niet winstgevend is geweest. Teneinde dit verlies te compenseren is de stiefvader in 2008 in loondienst getreden, waarmee hij een bruto jaarinkomen van € 24.641,- heeft gegenereerd. Partijen twisten over de vraag of het verlies uit onderneming in aanmerking dient te worden genomen bij de berekening van de draagkracht van de stiefvader.
23. Het hof overweegt als volgt. Uit de winst- en verliesrekening blijkt dat de onderneming van de stiefvader in 2007 een verlies van € 11.230,- op jaarbasis heeft geleden, in 2008 een verlies van € 5.438,- op jaarbasis en in 2009 een verlies van € 3.726,- per jaar. Het hof acht het redelijk, gelet op het feit dat het een startend bedrijf betreft en de stiefvader zijn verantwoordelijkheid als kostwinner heeft genomen door daarnaast een inkomen uit loondienst te genereren, bij de berekening van de draagkracht van de stiefvader rekening te houden met het verlies uit onderneming. Gelet op de overgelegde jaarcijfers en de hierin zichtbaar stijgende lijn, houdt het hof rekening met een verlies uit onderneming van € 3.500,- per jaar. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de stiefvader in staat is per 1 augustus 2010 de bedrijfsvoering zodanig in te richten dat de onderneming niet langer verlies lijdt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat ter terechtzitting is gebleken dat te verwachten is dat de stiefvader eind juli 2010 de laatste schulden heeft afgelost en inmiddels een eigen klantenbestand heeft opgebouwd.
24. Het vorenstaande in aanmerking nemende houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de moeder en de stiefvader in de periode tot 1 augustus 2010 rekening met een inkomen uit arbeid van € 24.641,- bruto per jaar, een verlies uit onderneming van € 3.500,- per jaar en een klein netto inkomen van € 675,- per maand. Met ingang van
1 augustus 2010 houdt het hof geen rekening meer met het verlies uit onderneming.
Lasten
25. Uit de overgelegde stukken volgt voorts dat de stiefvader een schuldenlast heeft waarop hij per maand een bedrag van € 1.006,- aflost. Het betreft daarbij schulden bij de Belastingdienst, Rabobank en Interlas. Ter terechtzitting heeft de moeder verklaard dat vrijwel alle schulden zijn afgelost. Zij verwacht de resterende schulden eind juli 2010 te hebben afgelost. Nu vaststaat dat de stiefvader deze schuldenlast heeft, acht het hof het redelijk om in de periode tot 1 augustus 2010 rekening te houden met een aflossing van € 1.006,- per maand.
26. Nu de vader de door de moeder opgevoerde ziektekosten van € 250,- per maand niet heeft betwist en het hof de lasten van de moeder voor het overige ook volledig ten laste van de draagkracht van de stiefvader laat komen, zal het hof hiermee rekening houden bij de berekening van de draagkracht van de stiefvader.
27. Het hof houdt geen rekening met de door de moeder opgevoerde ‘overige’ kosten van € 170,- per maand inzake het dyslexieonderzoek van de kinderen en de kosten begrafenispremie van de kinderen, nu in het kader van de draagkrachtvergelijking de kinderen buiten beschouwing blijven.
28. Het hof acht het voorts niet redelijk rekening te houden met de door de door de moeder ten laste van de stiefvader opgevoerde bijdrage van € 100,- per maand ten behoeve van zijn zoon, nu het een vrijwillige bijdrage betreft en hij derhalve geacht kan worden deze bijdrage uit zijn vrije ruimte te voldoen.
29. Het hof houdt ten slotte rekening met de niet door de vader betwiste lasten, te weten: de woonlasten van € 512,- en het eigen risico.
Conclusie
30. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande en uitgaande van een draagkrachtpercentage van 70% voor een alleenstaande, de draagkracht van de moeder en de stiefvader berekend. Daarbij maakt het hof in verband met de schuldenlast en winst uit onderneming onderscheid in de periode van 7 mei 2009 tot 1 augustus 2010 en de periode met ingang van 1 augustus 2010. Uit deze berekeningen volgt dat de moeder en de stiefvader in de periode van 7 mei 2009 tot 1 augustus 2010 onvoldoende draagkracht hebben om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen en dat zij met ingang van 1 augustus 2010 een draagkracht hebben van € 264,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
31. In het kader van de draagkrachtvergelijking gaat het hof uit van een behoefte van € 500,- per maand. Gelet op het ontbreken van draagkracht aan de zijde van de moeder en de stiefvader in de periode tot 1 augustus 2010, komen de kosten van de kinderen van € 250,- per maand per kind in die periode geheel ten laste van de vader.
32. Met ingang van 1 augustus 2010 gaat het hof voorts uit van een draagkracht aan de zijde van de moeder en de stiefvader van € 264,- per maand. Uitgaande van een verdeling van de kosten van de kinderen naar rato van draagkracht, acht het hof het redelijk een bijdrage in de kosten van verzorging van de kinderen van € 190,- per maand per kind ten laste van de vader te bepalen. Het vorenstaande leidt tot vernietiging van de bestreden beschikking.
33. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 7 februari 2003 van de rechtbank Rotterdam - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen in de periode van 7 mei 2009 tot 1 augustus 2010 op € 250,- per maand per kind en met ingang van 1 augustus 2010 op € 190,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Stille en Ydema, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2010.