ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5186

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.012.258-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Dusamos
  • M. van Leuven
  • J. van der Kuijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en contactregeling voor minderjarige na ouderschapsonderzoek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, gaat het om de bepaling van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, zodat hij de financiële aangelegenheden rondom de minderjarige kan concentreren. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft zich verzet tegen dit verzoek en stelt dat de hoofdverblijfplaats bij haar dient te blijven, gezien haar verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 april 2010 is gebleken dat partijen in het kader van een ouderschapsonderzoek overeenstemming hebben bereikt over de omgangsregeling. De deskundige, mevrouw drs. I.M. van 't Hoff, heeft partijen geadviseerd en de afspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst. Het hof heeft de situatie van de minderjarige en de huidige omgangsregeling in overweging genomen. Het hof concludeert dat de huidige situatie, waarbij de minderjarige bij de moeder woont, stabiliteit biedt en in het belang van de minderjarige is.

Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder en vernietigt de beschikking voor zover deze een omgangsregeling bevatte. De kosten van het deskundigenonderzoek zijn vastgesteld op € 4.000,-, welke reeds aan de deskundige is voldaan. De beschikking is uitgesproken op 21 juli 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 juli 2010
Zaaknummer : 105.012.258/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-42
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. N.C. van Bellen te Rotterdam,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Capelle aan den IJssel.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 4 maart 2009, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Het hof heeft, alvorens nader te beslissen, een ouderschapsonderzoek gelast en daartoe mevrouw drs. I.M. van ’t Hoff tot deskundige benoemd, verder: de deskundige.
Bij brief, ingekomen bij het hof op 23 september 2009, heeft de deskundige het hof medegedeeld dat partijen in het kader van het ouderschapsonderzoek overeenstemming hebben bereikt voor wat betreft de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige], geboren [in] 1998 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), en de daarbij behorende randvoorwaarden.
Op 6 oktober 2009 is bij het hof een brief van de deskundige ingekomen met als bijlage een exemplaar van de overeenkomst die op 5 oktober 2009 door partijen en de deskundige voor akkoord is ondertekend (hierna: de overeenkomst).
Bij brief van 15 oktober 2009 heeft de vader het hof verzocht de overeengekomen omgangsregeling op te nemen in een door het hof te geven beschikking. Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats heeft hij verzocht om voortzetting van de mondelinge behandeling.
De raad heeft het hof bij brief van 26 november 2009 medegedeeld niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 14 april 2010 is de mondelinge behandeling, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.021.401/01 inzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, voortgezet. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, alsmede het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige.
2. Gelet op de wettelijke terminologie sedert 1 maart 2009 en in aanmerking nemende dat beide ouders het gezag over de minderjarige uitoefenen zal het hof in deze zaak, daar waar partijen de term “omgang” hanteren in het vervolg de termen “toedeling van de zorg- en opvoedingstaken”, aanhouden. Waar het specifiek over de contactregeling gaat gebruikt het hof ook de woorden: ‘contact’ of ‘contactregeling’.
De contactregeling
3. Partijen zijn tot overeenstemming gekomen omtrent de contactregeling tussen de vader en de minderjarige en de daarbij behorende randvoorwaarden. Het hof verwijst voor de tussen partijen gemaakte afspraken hieromtrent naar de aangehechte overeenkomst.
4. Nu partijen overeenstemming hebben bereikt over de contactregeling, zal het hof dienovereenkomstig beslissen als na te melden. Het vorenstaande leidt in zoverre tot vernietiging van de bestreden beschikking.
Hoofdverblijfplaats
5. Ter beoordeling van het hof ligt thans nog voor het verzoek van de vader tot bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem.
6. De vader heeft ter gelegenheid van de voortgezette mondelinge behandeling op
14 april 2010 verklaard dat het van belang is dat alle financiële aangelegenheden ten aanzien van de minderjarige bij hem geconcentreerd worden door de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen. Hij beoogt zo zorg te dragen voor de financiën zaken en betalingen met betrekking tot de minderjarige, waarbij de moeder aan hem kan betalen.
7. De moeder heeft ter terechtzitting verklaard dat de deskundige het hof niet heeft geadviseerd omtrent de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, omdat zij niet in de gelegenheid is gesteld met de minderjarige hierover van gedachten te wisselen. De moeder acht aanhouding van de zaak in verband met nader onderzoek evenwel niet aan de orde, aangezien er goede grond is om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen. Tijdens het huwelijk en ook na het uiteengaan van partijen had zij de verantwoordelijkheid ter zake de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich genomen. Met de omgangsregeling, zoals die er voorheen lag, kon de vader de minderjarige niet van school halen, zodat de moeder ook deze taak op zich nam. Uit geen enkele rapportage volgt dat het beter is dat er een wijziging in de huidige situatie wordt gebracht. Er zijn ook geen signalen vanuit de school van de minderjarige die daarop wijzen. De moeder stelt zich gelet op het voorgaande op het standpunt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar dient te blijven. Indien het hof de zaak in verband met de noodzaak tot nader onderzoek wil aanhouden, verzoekt de moeder het hof de minderjarige in het kader van deze procedure te ondervragen.
8. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting is het hof gebleken dat de door partijen overeengekomen contactregeling, waarbij de minderjarige op dit moment de hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft, naar tevredenheid verloopt. Na een periode die minder stabiliteit rond de minderjarige liet zien, blijken partijen nu in staat in het belang van de minderjarige op constructiever wijze met elkaar over haar opvoeding en verzorging te communiceren. Hierdoor is stabiliteit in de opvoedingssituatie van de minderjarige ontstaan. Het hof is van oordeel dat het belang van de minderjarige bij handhaving van de huidige situatie, zwaarder weegt dan het belang dat de vader heeft bij wijziging van de hoofdverblijfplaats. Het vorenstaande leidt in zoverre tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Kosten van de deskundige
9. Gelet op de door de deskundige overgelegde rekening ter zake van het ouderschapsonderzoek, stelt het hof hierbij de vergoeding van de deskundige mevrouw drs. I.M. van ’t Hoff vast op € 4.000,- (inclusief BTW) zoals door haar is verzocht. Het hof stelt tevens vast dat voornoemd bedrag inmiddels aan de deskundige is voldaan.
10. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor wat betreft de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige is bepaald en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt vast een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals partijen deze zijn overeengekomen in de tussen hen op 5 oktober 2009 tot stand gekomen en aan deze beschikking gehechte overeenkomst;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
stelt de kosten van het deskundigenbericht vast op € 4.000,- (inclusief BTW) en verstaat dat de griffier van dit hof dit bedrag reeds aan de deskundige heeft voldaan;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Van Leuven en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2010.