GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 augustus 2010
Zaaknummer : 200.038.308/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-10239
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. T. Scholtus te ‘s-Gravenhage,
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S.J. Beedie te Amsterdam.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 14 juli 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 april 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vader heeft op 30 december 2009 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De moeder heeft op 16 februari 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 3 september 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 17 augustus 2009 laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 7 juli 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door mr. M. Benbrahim, kantoorgenote van mr. Beedie. De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen en in weerwil van de mededeling bij brief van 17 augustus 2009, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – met wijzing in zoverre van de beschikking van 30 augustus 2006 van de rechtbank Amsterdam en de beschikking van 24 mei 2007 van het gerechtshof Amsterdam – bepaald dat de hierna te noemen minderjarige bij de vader zal zijn:
- één weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 17.00 uur;
- de eerste week van de kerstvakantie;
- met ingang van 2009 één week in de zomervakantie, met ingang van 2010 twee weken in de zomervakantie en de helft van de overige vakanties en met ingang van 2011 drie weken in de zomervakantie en de helft van de overige vakanties, door partijen in onderling overleg te bepalen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige:
[De minderjarige], geboren [in] 2004 te [woonplaats], verder: [de minderjarige], die bij de moeder verblijft.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uit.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel het verzoek af te wijzen.
3. De vader bestrijdt het beroep van de moeder en verzoekt in incidenteel appel, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te wijzigen in die zin dat tussen hem en de minderjarige een omgangsregeling wordt vastgesteld van één keer per twee weken van vrijdagmiddag 15.00 uur, althans gelijk (waarvoor het hof leest: dadelijk) na sluiting van de school en bij ATV dagen ’s ochtends om 09.00 uur tot en met zondag 19.00 uur, alsmede de helft van alle schoolvakanties, waarbij de invulling van de omgang tijdens de schoolvakantie aldus wordt afgesproken dat deze de normale omgangsweekenden niet inkort en bovendien minimaal drie maanden van te voren in overleg wordt vastgesteld op welke dagen in de vakanties de omgang zal zijn.
4. De moeder verzet zich tegen het in incidenteel appel verzochte.
5. Gelet op de wettelijke terminologie zal het hof in deze zaak, daar waar partijen de term “omgang” hanteren deze opvatten in de betekenis van “toedeling van de zorg- en opvoedingstaken”, in het hierna volgende eenvoudigheidshalve aangeduid met het begrip contact of contactregeling. Tegen de door de rechtbank vastgestelde vakantieregeling is niet gegriefd, zodat uitsluitend de weekendregeling tussen partijen ter discussie staat.
6. De moeder kan zich niet verenigen met de door de rechtbank vastgestelde verruiming van de contactregeling tussen de vader en de minderjarige. Zij stelt dat de rechtbank het verzoek van de vader tot verruiming van die regeling, gelet op de op 1 maart 2009 in werking getreden Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding, ten onrechte heeft opgevat als een verzoek ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW. Volgens de moeder sluit de wet sinds 1 maart 2009 uit dat tussen een met het gezag belaste ouder en een minderjarige een contactregeling vastgesteld kan worden en evenzeer een wijziging ervan. Aangezien de rechtbank het verzoek van de vader als een wijziging heeft opgevat, had de rechtbank de vader volgens de moeder niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn verzoek. De vader heeft de stelling van de moeder gemotiveerd betwist.
7. De vader heeft wat dit betreft echter het gelijk aan zijn zijde. Een verzoek tot wijziging van een contactregeling valt onder het bepaalde van artikel 1:253 lid 2 sub a BW. Artikel 1:377 e BW is van overeenkomstige toepassing. Hieronder valt naar het oordeel van het hof tevens een verruiming van de contactregeling zoals door de vader is verzocht op grond van wijziging van omstandigheden. Gelet op het vorenstaande is de stelling van de moeder dat er sprake is van een lacune in de wet onjuist, nog daargelaten of een lacune in de wet steeds verhindert dat de rechter overeenkomstig de eisen van het recht optreedt.
8. De moeder erkent dat de minderjarige gelet op zijn leeftijd iets minder afhankelijk is geworden van haar, maar stelt dat zich sinds de vorige vaststelling van de contactregeling geen zodanige wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan dat daardoor een wijziging van de contactregeling wordt gerechtvaardigd. De moeder acht met name de uitbreiding van de weekendregeling niet in het belang van de minderjarige omdat zij meent dat het voor de minderjarige beter is dat hij na een schoolweek eerst bij haar tot rust komt alvorens hij naar de vader gaat en na een omgangsweekend ook weer bijtijds bij haar wordt teruggebracht, zodat de minderjarige op tijd naar bed kan en uitgerust aan de nieuwe schoolweek kan beginnen.
9. De vader kan zich evenmin vinden in het oordeel van de rechtbank en acht een verdere verruiming van de contactregeling tussen hem en de minderjarige zoals door hem in incidenteel appel verzocht in het belang van de minderjarige.
10. Het hof verenigt zich ten aanzien van de contactregeling met de beslissing van de rechtbank en de gronden waarop deze berust. Vaststaat dat de door de rechtbank vastgestelde contactregeling door beide partijen wordt nageleefd en inmiddels 16 maanden van kracht is. Nog afgezien daarvan staat vast dat de vorige contactregeling bij beschikking van 30 augustus 2006 is vastgesteld en dat de minderjarige zich sindsdien heeft ontwikkeld van peuter van nog geen twee jaar oud tot kleuter van ruim vijf jaar oud en daarmee een fase van zijn ontwikkeling heeft doorlopen waarin zich in het leven van een kind ingrijpende wijzigingen plegen voor te doen. Dat dat ook bij de minderjarige het geval is geweest vindt bevestiging in de erkenning van de moeder dat de minderjarige iets minder van haar zorg afhankelijk is geworden. Bovendien staat vast dat de minderjarige thans naar school gaat, zelfstandig eet, zelfstandig naar het toilet gaat en zichzelf kan aankleden, hetgeen een wijziging van de situatie onderschrijft. Beide ouders achten het in het belang van de minderjarige dat hij in het weekend genoeg rust geniet en om die reden acht het hof de door de rechtbank vastgestelde contactregeling een regeling die, gelet op de leeftijd van de minderjarige, gebruikelijk en redelijk is en die om die reden in het belang van de minderjarige in stand moet blijven.
11. Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen reden om de door de rechtbank vastgestelde contactregeling te vernietigen. Het hof zal derhalve ook het verzoek van de vader tot een verdere verruiming van de contactregeling afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in principaal en incidenteel hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Bouritius en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2010.