GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 augustus 2010
Zaaknummer : 200.058.223/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-7850
[De vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.J.S. Engelvaart te Dordrecht,
[de moeder],
wonende te [woonplaats], [naam land],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Soytekin te Oud-Beijerland.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 22 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Dordrecht van 25 november 2009.
De moeder heeft op 10 mei 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 8 en 9 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 19 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 23 juli 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en namens de moeder haar advocaat. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen. De verschenen betrokkenen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de [in] 1999 te [plaatsnaam] geboren minderjarige [naam minderjarige], hierna: de minderjarige, met ingang van 1 november 2008 bepaald op € 435,- per maand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna: kinderalimentatie, ten behoeve van de minderjarige.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans haar verzoek af te wijzen, dan wel de kinderalimentatie met ingang van 1 november 2008 op nihil te bepalen, althans te bepalen op een bedrag als het hof vermeent te behoren. De moeder bestrijdt zijn beroep.
3. De behoefte van de minderjarige aan alimentatie staat als niet bestreden vast.
4. De vader heeft in hoger beroep twee grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd. Kort weergegeven verzet de vader zich tegen de door de rechtbank in aanmerking genomen inkomsten en tegen het oordeel van de rechtbank dat hij in staat moet worden geacht om gedurende een zekere periode – tijdens zijn werkloosheid – zijn inkomensniveau te behouden. Bovendien heeft de rechtbank volgens de vader zijn stelling, dat hij de door hem ontvangen ontslagvergoeding heeft aangewend voor herinrichtingskosten, ten onrechte gepasseerd.
5. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat van de moeder verklaard ermee akkoord te gaan, dat het hof bij het vaststellen van de draagkracht van de vader in 2009 uit gaat van de inkomsten zoals vermeld in zijn aangifte IB 2009. Voorts heeft de advocaat van de vader met betrekking tot draagkracht van de vader verklaard geen andere maatstaf te weten, die gehanteerd zou kunnen worden. Gelet hierop zal het hof voor wat betreft het inkomen van de vader zijn aangifte IB 2009 als uitgangspunt nemen, te weten in totaal € 45.200,- bruto per jaar.
6. Voor wat betreft het jaar 2008 ziet het hof geen reden om van het door de rechtbank in aanmerking genomen inkomen van de vader af te wijken. Weliswaar stelt de vader dat de rechtbank voor de hoogte van de inkomsten uit de dansschool ten onrechte is uitgegaan van de inkomsten zoals die blijken uit zijn aangifte IB 2008, doch de vader heeft die stelling niet onderbouwd.
7. Gezien het feit dat noch de vader, noch de moeder grieven hebben gericht tegen de wijze waarop de rechtbank de draagkracht van de vader voor het overige heeft berekend, acht het hof de vader tot 1 januari 2010 in staat om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage ten behoeve van de minderjarige te voldoen.
8. Gelet hierop behoeven de stellingen van de vader met betrekking tot het aanwenden van zijn ontslagvergoeding en het in staat zijn om gedurende een zekere periode tijdens zijn werkloosheid zijn inkomensniveau te behouden, geen bespreking meer.
Het hof rondt af op hele bedragen.
9. Vaststaat dat de vader sinds 1 juli 2009 werkloos is en dat hij vanaf die datum een WW-uitkering ontvangt. Uit de bij brief van 8 juli 2010 overgelegde betaalspecificaties blijkt dat de WW-uitkering van de vader € 1.068,- netto per vier weken bedraagt ofwel, inclusief vakantietoeslag, € 1.215,- netto per maand. Het houdt partijen verdeeld of de vader naast dit inkomen nog inkomsten uit de dansschool geniet.
10. Als productie 1 bij zijn beroepschrift heeft de vader een uittreksel uit de Kamer van Koophandel overgelegd, waaruit blijkt dat hij de activiteiten van zijn dansschool heeft gestaakt [in] 2010. De vader heeft aangevoerd dat aan die staking ten grondslag ligt de uiterst marginale omzet, het gebrek aan enige groei en perspectief en de omstandigheid dat de opbrengsten niet meer opwogen tegen de investeringen en arbeidsuren. Ter terechtzitting van het hof heeft de vader medegedeeld dat de dansschool die hij vanaf 1995 had nimmer een volwaardige dansschool is geweest maar dat hij die puur als hobby heeft gedreven naast zijn reguliere werk, alsmede dat de inkomsten daaruit nooit hoog waren.Voorts heeft de vader medegedeeld dat zijn vader ter wille van de leerlingen de dansschool voort wilde zetten en dat er drie mensen zijn die thans de danslessen verzorgen, te weten [naam één], haar man [naam twee], en [naam drie]. De vader valt waar nodig in en heeft ter zitting verklaard dat hij in de periode van januari 2010 tot en met mei 2010 circa 6 à 7 lessen heeft gegeven en dat hij vanaf mei 2010 geen enkele les heeft gegeven.
11. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof ervan uit dat de vader (nagenoeg) geen activiteiten meer in de dansschool ontwikkelt. Het hof acht de toelichting van de vader met betrekking tot de dansschool aannemelijk, temeer daar de vader op zijn uitkering zou worden gekort indien hij noemenswaardige inkomsten uit de dansschool zou hebben. Van een korting op zijn uitkering is echter niet gebleken. Gelet hierop neemt het hof derhalve bij het berekenen van de draagkracht van de vader het eerder genoemde inkomen van € 1.215,- netto per maand als uitgangspunt.
12. De vader heeft in zijn draagkrachtberekening de volgende maandlasten opgevoerd: € 420,- huur, € 165,- nominale premie Zorgverzekeringswet, hierna: ZVW, en € 14,- verplicht eigen risico. Op de huur heeft de vader in mindering gebracht de door hem te ontvangen huurtoeslag van € 144,- en € 207,- gemiddelde basishuur, en op de premie ZVW heeft hij in mindering gebracht het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel ZVW van € 44,- en € 62,- zorgtoeslag.
13. De moeder heeft de maandlasten van de vader en de bedragen die daarop in mindering strekken, met uitzondering van de nominale premie ZVW, niet betwist, zodat het hof die als vaststaand aanneemt. Het hof zal, conform de stelling van de moeder, een premie ZVW van € 119,- per maand, inclusief aanvullende verzekeringen, in aanmerking nemen, zoals blijkt uit de door de vader overgelegde polis.
14. Uit dit alles volgt dat de vader met ingang van 1 januari 2010 een alimentatie ten behoeve van de minderjarige kan voldoen van € 185,- per maand, zodat de bestreden beschikking met ingang van die datum zal worden vernietigd.
15. Het hof deelt de stelling van de vader dat de stiefvader op grond van het bepaalde in artikel 1:395 van het Burgerlijk Wetboek dient bij de dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De vader heeft gesteld dat de stiefvader gefortuneerd is. De stiefvader woont met de moeder in [naam land]. Op basis van de door de moeder verstrekte gegevens kan het hof niet vaststellen wat de draagkracht van de stiefvader is. Om pragmatische redenen gaat het hof er van uit dat de vader en de stiefvader beide in gelijke mate dienen bij te dragen in de kosten van de minderjarige. Het hof is van oordeel dat de bijdrage die de vader met ingang van 1 januari 2010 dient te voldoen - gezien de behoefte van de minderjarige - in ieder geval niet uitstijgt boven het aandeel dat voor zijn rekening komt.
16. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige met ingang van 1 januari 2010 betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2010 op € 185,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Husson en Zwagemaker, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2010.