ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5615

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.046.020-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van de Poll
  • A. van Nievelt
  • M. de Haan-Boerdijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen minderjarige en moeder in het kader van uithuisplaatsing

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 juni 2010, staat de omgang tussen een minderjarige en zijn moeder centraal, in het kader van een uithuisplaatsing. De moeder was ontheven van het ouderlijk gezag en de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam fungeerde als voogdes. De moeder verzocht om een wijziging van de omgangsregeling, die oorspronkelijk was vastgesteld op eenmaal per vier weken gedurende een uur, en stelde voor om deze te verhogen naar eenmaal per zes weken. De voogdes steunde dit verzoek, terwijl de moeder de bestaande regeling verdedigde, die volgens haar goed verliep en structuur bood voor de minderjarige.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank waren vastgesteld, en heeft de argumenten van beide partijen gewogen. De voogdes stelde dat de huidige regeling verwarring veroorzaakte bij de minderjarige, terwijl de moeder aanvoerde dat de omgangsregeling goed functioneerde. Het hof oordeelde dat er geen reden was om de frequentie van de omgang te wijzigen, maar dat de reistijd van anderhalf uur voor de minderjarige en de pleegouders te belastend was. Daarom heeft het hof besloten dat de omgang plaatsvindt bij Pleegzorg, wat de reistijd zou verkorten.

Daarnaast heeft het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om een contactmoment tussen de minderjarige en zijn grootouders, omdat dit verzoek niet eerder in de eerste aanleg was gedaan. De uiteindelijke beslissing van het hof was om de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de locatie van de omgang, maar de frequentie van de omgang te handhaven zoals eerder vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de overige verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 juni 2010
Zaaknummer : 200.046.020/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 08-2976
Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de voogdes,
advocaat mr. A.C. van Seventer te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.J. Schipper-de Bruijn te Spijkenisse.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van de hierna te noemen minderjarige,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De voogdes is op 12 oktober 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 juli 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 9 december 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de voogdes zijn bij het hof op 22 februari 2010, 10 mei 2010 en 19 mei 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 20 mei 2010 is de zaak mondeling behandeld. Namens de voogdes zijn verschenen: haar advocaat en mevrouw N. Leguit. Voorts zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de pleegouders en namens de raad: de heer F. Dekkers.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – de volgende omgangsregeling bepaald:
de moeder zal de minderjarige met ingang van de datum van de beschikking eens in de vier weken gedurende een uur bij zich hebben, zulks bij haar thuis en onder begeleiding.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht, alsmede met het volgende.
Bij beschikking van 29 juli 2005 van de rechtbank Rotterdam is de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige en is Jeugdzorg benoemd tot voogdes over hem. Hij verblijft sinds augustus 2003 bij de pleegouders.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
- de frequentie van de omgang tussen de moeder en de minderjarige [de minderjarige], geboren [in] 2003 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige); en
- de locatie waar de omgang tussen de moeder en de minderjarige dient plaats te vinden.
2. De voogdes verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, een omgangsregeling vast te stellen tussen de moeder en de minderjarige van eenmaal per zes weken een uur onder begeleiding van Pleegzorg, afwisselend op zaterdag bij de moeder thuis en bij Pleegzorg op woensdag- of vrijdagmiddag.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de voogdes af te wijzen. Voorts verzoekt de moeder vast te stellen dat er naast de omgangsregeling tussen haar en de minderjarige een omgangsmoment kan zijn tussen de minderjarige en de grootouders van moederszijde van minimaal een keer per zes weken, voor de duur van een uur.
4. De voogdes stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat het in het belang van de minderjarige is dat het contact tussen de moeder en de minderjarige één maal per zes weken zal plaatsvinden en wel afwisselend bij de moeder thuis en bij Pleegzorg op woensdag- of vrijdagmiddag. De voogdes voert daartoe aan dat de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling, gelet op de hechtingsproblematiek van de minderjarige, bij hem zal zorgen voor verwarring. Daarnaast zorgt de lange(re) reistijd voor een extra belasting van de minderjarige en de pleegouders.
5. De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en gesteld dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist. Zij heeft ter terechtzitting gesteld dat de huidige omgangsregeling inmiddels een jaar goed verloopt. De contactmomenten bij de moeder thuis dienen volgens haar dan ook ongewijzigd te blijven, opdat deze duidelijkheid en structuur voor de minderjarige met zich brengen.
6. Namens de raad is ter zitting verklaard dat de raad zich aansluit bij zijn advies aan de rechtbank, met dien verstande dat rekening moet worden gehouden met de draagkracht van de pleegouders.
7. Het hof overweegt op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting als volgt. Tussen partijen staat vast dat de minderjarige zal opgroeien bij en verzorgd zal worden door de pleegouders, maar dat de moeder een belangrijke rol dient te vervullen in zijn leven. Inmiddels heeft de moeder bijna een jaar contact met de minderjarige conform de door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde omgangsregeling. Dit contact verloopt goed. Noch gesteld, noch gebleken is dat de minderjarige wezenlijke problemen ondervindt van de frequentie van één uur per vier weken. De enkele stelling van de pleegouders dat de minderjarige na het contact met de moeder uit balans is, acht het hof daartoe onvoldoende. Het hof gaat voorts voorbij aan de stelling van de voogdes dat bij contact van éénmaal in de vier weken de kans groter is dat de moeder in de toekomst meer contact zal willen met de minderjarige dan bij contact van de moeder éénmaal in de zes weken, nu deze stelling onvoldoende is onderbouwd en ziet op eventuele toekomstige gebeurtenissen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de frequentie van het contact tussen de moeder en de minderjarige te wijzigen en zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
8. Voorts acht het hof het aannemelijk dat de reistijd van anderhalf uur heen en anderhalf uur terug te belastend is voor de minderjarige en voor zijn pleegouders. Het hof overweegt daartoe als volgt. De minderjarige neemt twee keer per dag medicijnen in tegen ADHD. Bij de inname daarvan dient door de pleegouders rekening te worden gehouden met de reistijd. Daarnaast heeft, zo heeft de pleegmoeder ter terechtzitting onweersproken verklaard, de minderjarige te kennen gegeven dat hij de reis lang vindt. Door de pleegmoeder is voorts onweersproken gesteld dat de reistijd drie kwartier verkort kan worden indien het contact zal plaatsvinden bij Pleegzorg. Het hof acht het in het belang van de minderjarige dat de reistijd verkort wordt en zal het verzoek van de voogdes ten aanzien van de locatie waar het contact dient plaats te vinden toewijzen. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.
9. Ten aanzien van het verzoek van de moeder vast te stellen dat er een contactmoment kan zijn tussen de minderjarige en de grootouders van moederszijde overweegt het hof als volgt. Nu de moeder in eerste aanleg geen daartoe strekkend verzoek heeft gedaan en ingevolge artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek kan worden gedaan, zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
10. Gelet op het voorgaande zal het hof als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar zelfstandige verzoek;
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de locatie waar de omgang tussen de moeder en de minderjarige plaatsvindt en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de moeder de minderjarige onder begeleiding bij zich zal hebben afwisselend op zaterdag bij de moeder thuis en op woensdag- of vrijdagmiddag bij Pleegzorg;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan ’s hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, van Nievelt en De Haan-Boerdijk, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2010.