GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 augustus 2010
Zaaknummer : 200.023.982/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-6540
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A. Apistola te Zwijndrecht,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.S. Odink te ’s-Gravenhage.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 9 december 2009, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd voorzover daarbij het verzoek van de vader hem met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over de hierna te noemen minderjarigen is afgewezen. Voorts heeft het hof de behandeling ten aanzien van de omgang pro forma aangehouden in afwachting van het verloop van de omgang bij het omgangshuis, met het verzoek aan partijen om het hof voor de pro forma datum te berichten over het verloop van de omgang. Het hof heeft daarbij iedere verdere beslissing aangaande de omgangsregeling aangehouden.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 22 maart 2010 een faxbrief met een aanvullend stuk ingekomen.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 26 maart 2010 een faxbrief met aanvullende stukken ingekomen en ter aanvulling daarop op 30 maart 2010 nogmaals een faxbrief.
De raad heeft het hof bij brief van 19 april 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 23 juni 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door mr. M.S. Odink.
VERDERE PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
1. Het hof handhaaft al hetgeen is overwogen en beslist in de voormelde tussenbeschikking van 9 december 2009. In geschil is thans nog de omgang tussen de vader en de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren in 2002 te [geboorteplaats];
- [minderjarige 2], geboren in 2004 te [geboorteplaats];
(hierna: de minderjarigen).
De vader heeft de minderjarigen op 5 november 2004 erkend. De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen die bij haar verblijven.
2. De moeder stelt zich op het standpunt dat omgang tussen de vader en de minderjarigen thans niet in het belang van de minderjarigen is. De moeder verwijst daarbij naar het evaluatieverslag van Jeugdformaat. Voorts voert zij ter onderbouwing van haar standpunt aan dat er sprake is van diverse incidenten tussen partijen waarvan melding is gedaan bij de politie en dat de moeder en [minderjarige 1] psychotherapie volgen in het kader van de verwerking van alle spanningen omtrent de beëindiging van de samenleving en de omgangsproblematiek.
3. De vader heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd bestreden en stelt dat het de moeder is die niet wenst mee te werken aan de omgang tussen de vader en de minderjarigen.
4. Het hof overweegt als volgt. Nu het hof in voormelde tussenbeschikking van 9 december 2009 de bestreden beschikking heeft bekrachtigd voorzover daarbij het verzoek van de vader hem met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarigen is afgewezen, dient het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling getoetst te worden aan het bepaalde in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Blijkens het eerste lid van voormeld artikel hebben de minderjarigen en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van één van de in het derde lid van gemeld artikel limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht.
5. Het hof is, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen heeft vastgesteld. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. Gesteld noch gebleken is dat zich één of meer ontzeggingsgronden zoals opgesomd in artikel 1:377a BW voordoen. Voldoende is vast komen te staan dat het contact tussen de vader en de minderjarigen bij het omgangshuis positief verliep. Het is de moeder geweest die zich ten opzichte van het contact tussen de vader en de minderjarigen negatief heeft opgesteld. Daarmee heeft de moeder de minderjarigen aan een loyaliteitsconflict blootgesteld. Zo heeft de moeder het initiatief tot en de verantwoordelijkheid voor contact van [minderjarige 1], een meisje van zeven jaar oud, met haar vader bij [minderjarige 1] neergelegd. Daarnaast heeft de moeder op het moment dat de minderjarigen aan de vader meedeelden dat de moeder zwanger was van een tweeling, de minderjarigen niet gecorrigeerd met het doel om af te wachten hoe de vader op dit bericht zou reageren. De moeder – die alleen met het ouderlijk gezag is belast – heeft, naar het oordeel van het hof, met haar handelen in dit opzicht niet op verantwoorde wijze invulling gegeven aan haar ouderlijke verantwoordelijkheid, te weten het dienen van het belang van de kinderen bij het kunnen onderhouden van een positief contact met hun vader.
6. Hoewel het hof het contact tussen de vader en de minderjarigen in hun belang acht, is het, gelet op het tijdsverloop na de bestreden beslissing, van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde (opbouwende) omgangsregeling thans niet in het belang van de minderjarigen is. Het hof overweegt daartoe als volgt. Ter zitting is het hof gebleken dat [minderjarige 1] inmiddels tevens contact heeft met haar verwekker. Gelet op de leeftijd van de minderjarigen – zeven en vijf jaar oud – en hun kwetsbaarheid is het hof van oordeel dat in hun leven vooral rust en structuur dient te worden gebracht. De door de rechtbank vastgestelde frequentie in combinatie met het contact van [minderjarige 1] met de verwekker zal naar het oordeel van het hof de draagkracht van de minderjarigen te boven gaan. Teneinde het contact van de verwekker met [minderjarige 1] naast het contact van de minderjarigen met de vader te kunnen handhaven, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en bepalen dat de minderjarigen omgang met de vader zullen hebben met ingang van zondag 15 augustus 2010 eens in de twee weken op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur.
7. Anders dan de moeder, ziet het hof geen aanleiding om een onderzoek door de raad te gelasten.
8. Ten overvloede overweegt het hof dat van de moeder - temeer nu zij is belast met het gezag over de minderjarigen – wordt verwacht dat zij invulling geeft aan haar ouderlijke verantwoordelijkheid in die zin dat zij de minderjarigen zal stimuleren en ondersteunen bij het contact tussen de vader en hen. Daarnaast gaat het hof ervan uit dat de vader buiten de door het hof vast te stellen omgangsregeling zo min mogelijk in contact zal treden met het gezin van de moeder teneinde de voornoemde rust en structuur in het leven van de minderjarigen te waarborgen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de minderjarigen met ingang van zondag 15 augustus 2010 omgang met de vader zullen hebben eens in de twee weken op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Bouritius en Van Montfoort, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2010.