ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5628

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.039.112-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. Bouritius
  • A. Kamminga
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contactregeling tussen minderjarige en moeder in het belang van de ontwikkeling van het kind

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om de contactregeling tussen een minderjarige en zijn moeder, die niet dagelijks voor hem zorgde. De vader van de minderjarige had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, waarin een contactregeling was vastgesteld. De vader voerde aan dat de regeling niet in het belang van de minderjarige was en stelde dat er eerst een psychologisch onderzoek van de moeder moest plaatsvinden voordat contact kon worden toegestaan. De moeder bestreed deze grieven en stelde dat de vader niet bereid was om medewerking te verlenen aan de contacten tussen haar en de minderjarige.

Het hof benadrukte het belang van contact tussen de minderjarige en beide ouders, ook na een scheiding. Het hof oordeelde dat de door de rechtbank vastgestelde contactregeling, die onder toezicht van Jeugdzorg zou plaatsvinden, in het belang van de ontwikkeling van de minderjarige was. De vader had ter zitting verklaard dat hij nu geen voorwaarden meer stelde voor contact, maar dat de minderjarige zelf geen contact met de moeder wenste. Het hof verwierp de stelling van de vader dat de minderjarige geen contact met de moeder wenste, en concludeerde dat de vader ook voorstander was van contact.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof de bestreden beschikking en wees het overige verzoek in hoger beroep af. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal hof bestaande uit drie rechters, met mr. De Klerk als griffier. De beslissing werd uitgesproken op 4 augustus 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 augustus 2010
Zaaknummer : 200.039.112/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-4233
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. Ch.M. de Ruiter te Amsterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.L. Groen te Waddinxveen.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg agglomeratie Amsterdam,
kantoorhoudende te Zaandam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te Haarlem,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 17 juli 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 april 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 15 september 2009 een verweerschrift ingediend.
Jeugdzorg heeft op 12 oktober 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 21 oktober 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 9 juni 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, namens Jeugdzorg: mevrouw I. Burleson en namens de raad: de heer D. Daalderop. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de moeder contact zal hebben met de hierna te noemen minderjarige:
- vanaf het moment dat Jeugdzorg een gezinsvoogd heeft aangesteld en gedurende een periode van vier maanden: minimaal één keer per maand op een door Jeugdzorg voorgeschreven wijze, zonodig begeleid door Jeugdzorg;
- na voornoemde periode van vier maanden: minimaal één keer per maand gedurende een minimumperiode van vier uur op een zaterdag of zondag, zonder begeleiding.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is vast komen te staan dat de duur van de ondertoezichtstelling van de minderjarige inmiddels verlengd is.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken van de moeder, meer specifiek de vaststelling van de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan het contact tussen de moeder en de minderjarige [de minderjarige], geboren in 1998 te [geboorteplaats], verder: de minderjarige. De ouders zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de minderjarige belast.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder tot vaststelling van een contactregeling tussen haar en de minderjarige, af te wijzen.
3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking zonodig onder verbetering van gronden te bekrachtigen.
4. De vader stelt in het beroepschrift dat de door de rechtbank vastgestelde contactregeling niet in het belang van de minderjarige is en voert daartoe vier grieven aan. Deze grieven lenen zich - gelet op de onderlinge samenhang - naar het oordeel van het hof voor gezamenlijke behandeling. De vader meent dat de rechtbank hem ten onrechte verwijt dat het raadsonderzoek niet van de grond is gekomen. Als eis voor contact tussen de moeder en de minderjarige stelt hij dat eerst uit psychologisch onderzoek van de moeder dient te blijken dat er geen contra-indicaties voor contact zijn. De vader is van mening dat de gezinsvoogd bij een mogelijke contactregeling tussen de minderjarigen en de moeder, zonder druk van een vastgestelde contactregeling, naar eigen inzicht in deze kwestie te werk dient te gaan. Ter terechtzitting heeft de vader gesteld dat hij inmiddels geen voorwaarden meer stelt aan de moeder voordat contact tussen de moeder en de minderjarige tot de mogelijkheden zal behoren, maar dat de minderjarige geen contact met de moeder wenst.
5. De moeder heeft de grieven gemotiveerd bestreden. Zij stelt dat bij de vader de wil ontbreekt om zijn medewerking te verlenen aan contacten tussen de moeder en de minderjarige. Volgens de moeder is er geen aanleiding voor een psychologisch onderzoek van haar.
6. Jeugdzorg stelt in haar verweerschrift nog geen duidelijk standpunt te kunnen innemen met betrekking tot het contact tussen de moeder en de minderjarige omdat er nog weinig contact is geweest met alle betrokkenen. Jeugdzorg acht het wel van belang dat er contact is tussen de moeder en de minderjarige en dat de vader zijn medewerking verleent aan de uitvoering van de contactregeling. Ter terechtzitting heeft Jeugdzorg verklaard dat de gezinsvoogd graag alleen in contact zal komen met de minderjarige.
Horen minderjarige
7. De vader heeft ter terechtzitting verzocht de minderjarige te horen.
8. Het hof ziet geen aanleiding om de minderjarige, die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, in staat te stellen hem zijn mening kenbaar te maken en zal het door de vader ter terechtzitting ingediende verzoek daartoe dan ook afwijzen.
Contact tussen de moeder en de minderjarige
9. Het hof stelt voorop dat het voor de ontwikkeling van de minderjarige belangrijk is dat hij, ook na scheiding van de ouders, contact heeft met beide ouders en dat zij zich gezamenlijk verantwoordelijk blijven voelen voor de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van de minderjarige.
10. Het hof overweegt op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting als volgt. Vaststaat dat de minderjarige onder toezicht van Jeugdzorg is gesteld. In het kader van de ondertoezichtstelling is contact tussen de moeder en de minderjarige één van de gewenste ontwikkelingsuitkomsten. Nu de vader de stelling van de moeder dat de gezinsvoogd heeft bemerkt dat de minderjarige wel contact met de moeder wenst niet heeft weersproken, zal het hof hiervan uitgaan. Het hof verwerpt derhalve de stelling van de vader dat de minderjarige geen contact met de moeder wenst. Het hof acht voorts van belang dat de vader ter terechtzitting heeft verklaard dat hij voorstander is van contact tussen de minderjarige en de moeder. Gelet op dit alles ziet het hof geen aanleiding om de door de rechtbank vastgestelde contactregeling te vernietigen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Kamminga en Hulsebosch, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2010.