ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5646

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.039.950-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stille
  • M. van Leuven
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarigen in het kader van verslavingsproblematiek

In deze zaak gaat het om de omgang tussen een vader en zijn minderjarige kinderen, waarbij de vader regelmatig gebruik maakt van drugs. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.M. Berendsen, heeft hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin hem het recht op omgang met zijn kinderen was ontzegd. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A.T. Hillenaar-Cöp, verzet zich tegen het verzoek van de vader en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

De vader heeft in hoger beroep verzocht om het recht op omgang met zijn kinderen te herstellen, waarbij hij een omgangsregeling voorstelt van een weekend per veertien dagen en de helft van de vakanties en feestdagen. De moeder betwist dit verzoek en stelt dat de omgang met de vader schadelijk is voor de geestelijke ontwikkeling van de kinderen. Zij wijst op de ongeschiktheid van de vader om een verantwoorde omgang te hebben, mede door zijn verslavingsproblematiek en eerdere veroordelingen.

Het hof heeft de zaak op 16 juni 2010 mondeling behandeld, waarbij zowel de vader als de moeder aanwezig waren. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld, en heeft overwogen dat de vader momenteel in een begeleid wonentraject zit en bezig is met het afbouwen van zijn middelengebruik. Echter, het hof concludeert dat de vader onvoldoende inzicht heeft in de gevolgen van zijn gedrag en dat zijn handelen een negatieve impact heeft op de omgang met de kinderen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen, waarbij het hof oordeelt dat de vader kennelijk ongeschikt is tot omgang met de minderjarigen. De beslissing is genomen door de rechters A. Stille, M. van Leuven en J. van der Burght, en is uitgesproken op 18 augustus 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 augustus 2010
Zaaknummer : 200.039.950/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-6435
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.A.M. Berendsen te Nijmegen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.A.T. Hillenaar-Cöp te Gouda.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 29 juli 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 1 mei 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 30 september 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 30 september 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 12 april 2010 en van 4 juni 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 3 juni 2010 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 16 juni 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank – met wijziging van de beschikking van de rechtbank Arnhem van 28 mei 2004 – de vader het recht op omgang met de hierna te noemen minderjarigen ontzegd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren in 1999 te [woonplaats], en
- [minderjarige 2], geboren in 2001 te [woonplaats],
(hierna: de minderjarigen).
De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen, die door de vader zijn erkend. Zij verblijven bij de moeder.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader weer omgang met de minderjarigen mag hebben van een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en de helft van de feestdagen, althans een omgangsregeling zoals het hof redelijk acht.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat geacht moet worden tot omgang met de minderjarigen. De vader voert daartoe aan dat hij de datum van de zitting vergeten was, waardoor hij niet aanwezig heeft kunnen zijn bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 april 2009. Hij ontkent dat sprake is geweest van wangedrag aan zijn kant. Hij meent dat de moeder hem het contact met de minderjarigen ten onrechte onthoudt.
5. De moeder bestrijdt de stellingen van de vader. Zij stelt dat er wel degelijk gronden zijn voor ontzegging van de omgang van de vader en de kinderen. De omgang levert ernstig nadeel op voor de geestelijke ontwikkeling van de minderjarigen en daarnaast is de vader kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat tot omgang met de minderjarigen. De moeder heeft er geen enkel vertrouwen in dat er een wijziging zal treden in de houding van de vader. Volgens haar is het slecht voor de ontwikkeling van de minderjarigen om hen op deze leeftijd bloot te stellen aan de grillen van de vader. Hij weet zich niet aan te passen aan leefwereld van de minderjarigen, is niet in staat zijn gedrag in het bijzijn van de minderjarigen te reguleren en kan zijn agressie niet beteugelen.
6. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, BW hebben het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van de in het derde lid van voornoemd artikel limitatief genoemde gronden voor ontzegging van dit recht.
7. Het hof overweegt op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting als volgt. De vader woont op dit moment in een begeleid wonentraject en wordt begeleid door de verslavingszorg. De vader stelt dat hij tracht en bezig is zijn middelengebruik af te bouwen. Het hof stelt vast dat de intenties van de vader om het middelengebruik af te bouwen van recente datum zijn. Zo heeft de vader ter terechtzitting verklaard dat hij tot een week voor de mondelinge behandeling dagelijks cannabis gebruikte. Bovendien – zo heeft de vader ter terechtzitting verklaard – heeft hij reeds eerder pogingen ondernomen om het gebruik van de genotsmiddelen te beëindigen, maar deze pogingen bleken uiteindelijk vruchteloos. Voor het hof is daarmede aannemelijk geworden dat de vader niet op een verantwoorde wijze invulling heeft kunnen geven aan de door de rechtbank vastgestelde voorlopige omgangsregeling. Naar het oordeel van het hof is op dit moment aan de zijde van de vader sprake van te weinig inzicht in de effecten van zijn huidige bestaan; hij legt de oorzaak van de omgangsproblemen buiten zichzelf en bij de moeder. Ter zitting heeft de vader erkend dat hij de moeder in mei 2010 nog per sms heeft lastiggevallen en dat hij daarvoor strafrechtelijk veroordeeld is. Voor het hof is voldoende vast komen te staan dat het handelen van de vader een nadelige weerslag heeft op omgang tussen hem en de minderjarigen. In dit opzicht maken de gedragingen van de vader hem thans kennelijk ongeschikt of niet in staat tot omgang. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking bekrachtigen en het verzoek van de vader afwijzen.
8. Het hof zal als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Van Leuven en Van der Burght, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2010.