ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5753

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.046.301.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. van Leuven
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderschap na scheiding; wijziging contactregeling tussen ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige is vastgesteld. De moeder is van mening dat de contactregeling niet in het belang van de minderjarige is, gezien de problematische communicatie tussen de ouders en het verleden van de vader. De vader heeft in het verleden seksueel overschrijdend gedrag vertoond ten opzichte van de halfzus van de minderjarige, wat de moeder als bedreigend beschouwt. De moeder verzoekt om een wijziging van de omgangsregeling, waarbij de vader slechts eens in de drie weken contact heeft met de minderjarige, onder bepaalde voorwaarden.

Tijdens de zitting blijkt dat beide ouders genuanceerder zijn gaan denken over de contactregeling. De vader heeft recentelijk een positieve ervaring gehad met de minderjarige, wat de ouders en de minderjarige goed is bevallen. Beide partijen zijn het erover eens dat de minderjarige één zondag per twee weken bij de vader verblijft. De raad voor de kinderbescherming ondersteunt deze regeling, maar de moeder blijft terughoudend vanwege het gebrek aan vertrouwen in de vader.

Het hof heeft geprobeerd om partijen te laten samenwerken met een mediator, maar de moeder weigert dit, omdat zij vindt dat de vader eerst hulp moet zoeken voor zijn verleden. Het hof oordeelt dat beide ouders verantwoordelijk zijn voor hun ouderschap en dat de regeling die is voorgesteld in het belang van de minderjarige is. Uiteindelijk wordt de bestreden beschikking vernietigd en wordt een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader de minderjarige eenmaal per twee weken op zondag van 10.00 uur tot 20.00 uur bij zich heeft, met een geleidelijke uitbreiding van de zorgregeling in de toekomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 augustus 2010
Zaaknummer : 200.046.301.01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 08-737
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat voorheen mr. A.D. Leuftink te Schiedam, thans mr. A.W.M. Roozeboom te Schiedam,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P. Hoogenraad te Maassluis.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam, regio West,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 7 oktober 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2009.
De vader heeft op 7 december 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 4 november 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 28 juli 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de raad is verschenen: mevrouw A. Timmers. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, de tussenbeschikking van 17 juli 2008 en de beschikking van 29 mei 2006 van de rechtbank Rotterdam.
In de beschikking van 29 mei 2006 is – onder meer – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat partijen in onderling overleg een omgangsregeling tussen de vader en de na te noemen minderjarige zullen vaststellen, in ieder geval om het weekeinde een weekeinde. In het door partijen ondertekende en niet gedateerde echtscheidingsconvenant is deze regeling ook opgenomen, aangevuld met de bepaling dat de omgang tijdens de vakanties door partijen eveneens in onderling overleg wordt geregeld.
Het ouderlijk gezag is na de echtscheiding van rechtswege in stand gebleven.
De moeder heeft bij verzoekschrift van 26 maart 2008 een verzoek bij de rechtbank Rotterdam ingediend – onder meer – tot ontzegging van de omgang tussen de vader en de minderjarige dan wel wijziging van de vastgestelde omgangsregeling.
In de tussenbeschikking van 17 juli 2008 is de behandeling van het verzoek van de moeder aangehouden, is de raad verzocht om een onderzoek te doen naar de omgang tussen de vader en de minderjarige en met betrekking tot het ouderlijk gezag over de minderjarige, en is de raad verzocht om een rapport en advies uit te brengen. Het rapport van de raad is op 30 maart 2009 uitgebracht.
In de bestreden beschikking is – voor zover hier van belang – de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2006 gewijzigd, in die zin dat de daarin vastgestelde omgangsregeling als volgt is gewijzigd:
de vader zal de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in] 2000 te [geboorteplaats], hierna: de minderjarige, eens in de drie weken op zondag van 13.00 uur tot 17.00 uur bij zijn ouders thuis zien, voor een periode van zes maanden, ingaande op 20 juli 2009. Na ommekomst van deze periode zal de omgangsregeling wijzigen in die zin, dat de vader de minderjarige eens in de twee weken bij zich thuis heeft van vrijdag 20.00 uur tot zondag 20.00 uur.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de uitbreiding van de omgangsregeling naar een weekendregeling niet heeft plaatsgevonden.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de regeling inzake de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken in de zin van het contact tussen de vader en de minderjarige (voorheen: omgangsregeling), ook wel te noemen: de contactregeling.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de contactregeling betreft en te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij beschikking in hoger beroep een contactregeling vast te stellen tussen de vader en de minderjarige van één zondag per drie weken van 13.00 tot 17.00 uur in aanwezigheid van derden, althans een zodanige contactregeling vast te stellen als dit hof vermeent te behoren.
3. De moeder stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de contactregeling na de eerste periode dient te worden uitgebreid van een middag in de drie weken naar een weekend in de veertien dagen. Volgens de moeder is het opleggen van een reguliere contactregeling niet in het belang van de minderjarige – onder meer – nu de communicatie tussen partijen ontbreekt en het seksueel overschrijdend gedrag in het verleden van de vader ten opzichte van de halfzus van de minderjarige bedreigend is voor de minderjarige. Daarnaast heeft de vader geen hulp gezocht om zijn gedrag te corrigeren, aldus de moeder. Verder is er volgens de moeder sprake van een onrustige situatie voor de minderjarige omdat de vader de minderjarige betrekt in de problemen die zijn ontstaan tussen de vader en de halfzus van de minderjarige. Deze situatie is niet in het belang van de minderjarige. Zij is onvoldoende weerbaar.
In haar tweede grief betoogt de moeder dat de rechtbank ten onrechte geen voorwaarden heeft gesteld aan de uitbreiding van de contactregeling. De vader neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en ten aanzien van de door de raad in het raadsrapport geformuleerde hulpvragen is niets ondernomen. De moeder acht het volstrekt onverantwoord om zonder enige waarborg, dan wel enige voorwaarden, te komen tot een reguliere contactregeling.
4. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen en zo mogelijk de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens. De vader stelt – onder meer – dat de moeder in haar inleidende verzoek niet heeft verzocht om een begeleide contactregeling vast te stellen. Daarnaast betoogt hij dat er geen enkele reden is om de contactregeling tussen hem en de minderjarige te beëindigen of te beperken.
5. Ter terechtzitting heeft de raad gesteld dat in het raadsrapport van 30 maart 2009 duidelijk naar voren komt dat de minderjarige graag contact heeft met de vader. De raad kan zich vinden in de contactregeling, met opbouw, die door de rechtbank is vastgesteld. Verder heeft de raad desgevraagd te kennen gegeven niet bang te zijn dat met de minderjarige hetzelfde gebeurt als met haar halfzus. De raad stelt voorts dat in het raadsrapport een brede hulpvraag is geformuleerd die ziet op de vader en ook op de moeder. Beide ouders dienen volgens de raad hulp te krijgen bij de begeleiding van de minderjarige, zodat zij leert omgaan met de situatie rond haar halfzus.
6. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting is gebleken dat partijen genuanceerder zijn gaan denken over de contactregeling van de minderjarige met de vader. Beide partijen hebben ter terechtzitting eensluidend verklaard dat de minderjarige recentelijk één dag van 10.00 tot 20.00 uur bij de vader heeft verbleven en dat dit de ouders en de minderjarige goed is bevallen. Voorts hebben beide partijen verklaard dat voor de komende periode een contactregeling waarbij de minderjarige één zondag per twee weken van 10.00 uur tot 20.00 uur bij de vader verblijft door beiden wordt ondersteund. Ook de raad heeft verklaard achter deze regeling te staan. De vader wil aansluitend een geleidelijke overgang naar een volledig weekend per twee weken, terwijl de moeder zich daar in dit stadium, wegens gebrek aan vertrouwen in de vader, nog niet bij kan aansluiten. Zij heeft te kennen gegeven wel te begrijpen dat er op enig moment in de toekomst een verdere uitbreiding van de contactregeling zal plaatsvinden.
Het hof heeft getracht om met partijen tot een volledig vergelijk te bewegen door hen in de gelegenheid te stellen gesprekken aan te gaan met een mediator en de behandeling van de zaak daartoe aan te houden. De vader wil deze gesprekken aangaan, de moeder wil dat niet omdat zij meent dat de vader allereerst voor zichzelf hulp dient te zoeken in het kader van problemen die in het verleden met de halfzus van de minderjarige hebben gespeeld. Zij verwijst daartoe naar het rapport van de raad.
Door de raad is er ter terechtzitting op gewezen dat partijen ieder voor zich en gezamenlijk verantwoordelijkheid dienen te nemen voor hun ouderschap en dat het niet aan de vader alleen is om hierin initiatieven te ontplooien. Het hof deelt de visie van de raad op dit punt.
Gelet op het bovenstaande, en mede in aanmerking genomen dat partijen er toch in zijn geslaagd om in onderling overleg tot enige uitbreiding van de contactregeling te komen, acht het hof de navolgende regeling in overeenstemming met het belang van de minderjarige en de ouders.
Ter zitting is namens de vader mondeling verzocht ook een regeling voor de vakantiedagen vast te stellen. Een dergelijk mondeling verzoek, gedaan in een zo laat stadium, is in strijd met een goede procesorde.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken (de omgangsregeling) en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt in het kader van de toedeling van zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling vast:
bepaalt dat de vader de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in] 2000 te [woonplaats], eenmaal per twee weken op zondag van 10.00 uur tot 20.00 uur bij zich zal hebben, ingaande heden en voor een periode van zes maanden;
bepaalt dat na ommekomst van voornoemde periode de zorgregeling zal wijzigen in die zin, dat de vader de minderjarige eenmaal per twee weken bij zich zal hebben van zaterdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, voor een periode van zes maanden;
bepaalt na ommekomst van laatstgenoemde periode de zorgregeling zal wijzigen in die zin, dat de vader de minderjarige eenmaal per twee weken bij zich zal hebben van vrijdag 20.00 uur tot zondag 20.00 uur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Leuven en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2010.