ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5778

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.014.954.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. Bouritius
  • A. van Leuven
  • M. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling contactregeling na ouderschapsonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 7 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vaststelling van een contactregeling tussen een vader en zijn kinderen. De vader, die samen met de moeder het gezag uitoefent, had verzocht om een contactregeling na een ouderschapsonderzoek. De deskundigen, die op 4 maart 2010 hun rapport hebben gepresenteerd, concludeerden dat een directe omgangsregeling niet mogelijk was, maar dat er een begeleid traject gestart kon worden om op termijn tot een omgangsregeling te komen. De deskundigen adviseerden professionele begeleiding voor zowel de ouders als de kinderen om de communicatie te verbeteren en om de individuele behoeften van de kinderen in acht te nemen.

Tijdens de zitting heeft de vader verklaard dat hij contact met de kinderen wil en bereid is om zich in te zetten voor een begeleide opbouwfase. De moeder daarentegen heeft aangegeven dat er al jaren strijd is tussen de ouders en dat de kinderen behoefte hebben aan rust. De raad, vertegenwoordigd door mevrouw E. Donkervoort, heeft ook aangegeven dat er geen draagvlak is voor een omgangsregeling en dat de kinderen zich onveilig voelen door het wantrouwen tussen de ouders.

Het hof heeft geconcludeerd dat de vader onvoldoende in staat is om zich in te leven in de kinderen en dat er ernstige communicatieproblemen zijn tussen de ouders. Deze factoren maken het vaststellen van een contactregeling niet in het belang van de kinderen. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de moeder tot wijziging van de regeling inzake het contact tussen de vader en de kinderen toegewezen, zodat er geen regeling meer zal zijn voor contact.

Daarnaast heeft het hof de kosten van het deskundigenbericht vastgesteld op € 4.500,-, welke reeds aan de deskundigen is voldaan. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 7 juli 2010
Zaaknummer : 200.014.954/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-557
[appellant],
wonende te [adres],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R. Plieger te Arnhem,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [adres],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E. B. van den Ouden te Oude Tonge.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
[belanghebbende],
kantoorhoudende te [adres],
hierna te noemen: de raad.
VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 1 juli 2009, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij die beschikking heeft het hof de verdere behandeling van de zaak aangehouden teneinde een ouderschapsonderzoek te laten plaatsvinden door mevrouw drs. ir. W. Boom-Pelle en mevrouw mr. M.A. de Voort. Het hof heeft daarbij iedere verdere beslissing aangehouden.
Op 10 maart 2010 is bij het hof het deskundigenbericht van de deskundigen voornoemd ingekomen.
Van de zijde van de moeder is op 22 maart 2010 bij het hof ingekomen een brief met daarin een reactie van de moeder op het deskundigenbericht.
Op 26 mei 2010 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaten, en namens de raad: mevrouw E. Donkervoort. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In de eindrapportage van 4 maart 2010 zijn de deskundigen tot de volgende conclusies en aanbevelingen gekomen:
De deskundigen achten het niet mogelijk om direct een reguliere omgangsregeling tussen de vader en de kinderen op te starten. Zij achten het wel mogelijk om een traject te starten op het gebied van omgang dat op termijn tot een vorm van omgang tussen de vader en één of meerdere van de kinderen gaat leiden. Zij verwachten dat beide ouders en de kinderen daarbij professionele ondersteuning nodig hebben. De deskundigen adviseren om de vader, de moeder en de kinderen te laten begeleiden door een kinder- en jeugdpsycholoog of een orthopedagoog, gespecialiseerd op het gebied van omgang. Het is de bedoeling dat in de vorm van een stappenplan dan wordt bepaald of en zo ja welke vorm van omgang tussen ieder kind en hun vader mogelijk is. Het is belangrijk dat daarbij rekening gehouden wordt met de individuele behoeften van ieder kind. Mocht het tot een omgangsregeling komen, dan is het belangrijk dat de omgangsregeling eenduidig geformuleerd wordt, zodat daarover geen misverstanden tussen de ouders kunnen ontstaan. Verder adviseren de deskundigen de ouders om begeleiding te zoeken in hun communicatieproces. Een beter functionerende communicatie tussen hen is een noodzakelijke voorwaarde voor een omgangsregeling.
2. De vader heeft ter aanvulling op zijn beroepschrift ter zitting verklaard dat hij primair van mening blijft dat er contact dient te komen tussen hem en de kinderen. Hij begrijpt dat een begeleide opbouwfase per kind gewenst is en wil zich hiervoor inzetten. De vader meent dat een lange tijd zonder omgang met de kinderen schadelijk is voor hen. Zo kunnen er negatieve denkbeelden groeien over hem als vader. De vader heeft geen communicatie met de kinderen. Hij heeft inmiddels een nieuwe relatie. Zijn partner heeft drie kinderen uit een vorige relatie. De vader ervaart geen problemen met hen.
3. De moeder heeft in aanvulling op haar verweerschrift ter terechtzitting verklaard dat er al acht jaar strijd is tussen de ouders. De kinderen zijn bij diverse instanties geweest. Zij meent dat het beter was geweest als de vader de periode van 2 jaar rust in acht had genomen en in die tijd aan zichzelf had gewerkt. Door de acties van de vader bemerkt zij een terugtrekkend effect bij de kinderen. Zij wijzen omgang met de vader af. De moeder meent dat er op dit moment geen basis is voor omgang. De kinderen hebben behoefte aan rust.
4. De raad heeft bij monde van mevrouw Donkervoort ter zitting verklaard dat de vastgestelde periode van rust de kinderen niet is geboden. Er is veel wantrouwen, vooral bij de vader, hetgeen de kinderen een onveilig gevoel geeft. Ten aanzien van de mogelijkheid tot een begeleide omgang mist de raad het draagvlak dat nodig is van beide ouders en de kinderen. De raad ziet niet meer mogelijkheden tot omgang dan voorheen. Hij kan eventueel wel advies geven over een stappenplan. De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. Het hof vat het verzoek in eerste aanleg, zoals gehandhaafd in hoger beroep, tegen de achtergrond van de in de tussenbeschikking van 1 juli 2009 onder punt 6 breder omschreven wetswijziging van 1 maart 2009 aldus op dat het verzoek tot beëindiging van de bij beschikking van 1 december 2003 getroffen regeling ter uitoefening van het recht op omgang van de vader met de minderjarigen neerkomt op een verzoek tot wijziging van een regeling ter verdeling van de verzorging en opvoedingstaken in die zin dat er geen regeling meer zal zijn inzake het contact tussen de vader en de minderjarigen. Nu ter terechtzitting in hoger beroep tevens is vastgesteld dat zijdens de moeder noch in de procedure in eerste aanleg noch in hoger beroep een vermeerdering van het verzoek in eerste aanleg heeft plaatsgevonden, concludeert het hof dat de rechter in eerste aanleg buiten de rechtsstrijd is getreden. Daar komt bij dat de advocaat van de moeder ter terechtzitting desgevraagd heeft verklaard dat hij niet heeft beoogd een ontzegging te verzoeken. Tenslotte overweegt het hof dat onder de vigerende wetgeving een ontzegging van het recht op omgang niet mogelijk is in een geval als het onderhavige waarin het gezag over de kinderen bij beide ouders berust. Ten aanzien van de contactregeling overweegt het hof als volgt.
6. Het hof is uit de stukken en het besprokene ter terechtzitting gebleken dat de vader niet, althans onvoldoende in staat is zich in te leven in anderen en niet (voldoende) begrijpt wat hij bij anderen teweegbrengt op betrekkingenniveau. Uit het deskundigenonderzoek is gebleken dat de kinderen in de gesprekken in verschillende bewoordingen hebben aangegeven dat hun vader hen niet begrijpt of niet goed naar hen luistert. De moeder heeft in dit kader gesteld dat het de vader aan invoelend vermogen ontbreekt. Het bovenstaande wijst erop dat de vader daarmee het belang van de kinderen onvoldoende inziet of dient. Het hof is gebleken dat er geen draagvlak tot contact is bij de kinderen, hetgeen voor een belangrijk deel toe te schrijven is aan de vader. Verder is gebleken dat de ouders nog ernstige problemen hebben in hun communicatie. Deze communicatieproblemen vormen een belemmering voor een goed functionerende contactregeling. De ouders hebben verder weinig tot geen vertrouwen in elkaar.
7. Gelet op het voorgaande acht het hof het vaststellen van een contactregeling tussen de vader en de kinderen in de gegeven omstandigheden niet in het belang van de kinderen. De bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
8. Gelet op de door de door de deskundigen overgelegde rekeningen, stelt het hof hierbij de vergoeding van de deskundigen vast op € 4.500,-, zoals door hen verzocht. Blijkens mededeling van de griffie is dit bedrag reeds aan de deskundigen voldaan.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij de vader het recht op omgang met de minderjarigen is ontzegd en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de moeder, strekkende tot wijziging van een regeling ter verdeling van de verzorging en opvoedingstaken zoals bij beschikking van de rechtbank [adres] van 1 december 2003 bepaald, in die zin toe dat er geen regeling meer zal zijn inzake het contact tussen de vader en de minderjarigen;
stelt de kosten van het deskundigenbericht zijdens de deskundige drs. ir. W. Boom-Pelle vast op € 2.250,- (inclusief BTW) en verstaat dat de griffier van dit hof dit bedrag reeds aan deze deskundige heeft voldaan;
stelt de kosten van het deskundigenbericht zijdens de deskundige mr. M.A. de Voort vast op € 2.250,- (inclusief BTW) en verstaat dat de griffier van dit hof dit bedrag reeds aan deze deskundige heeft voldaan;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Van Leuven en Van Montfoort, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2010.