3.2.1 Gelet op de grieven ziet het hof aanleiding eerst het zgn. functioneel verband te bespreken, hetgeen door [werknemer] met name in grief I aan de orde wordt gesteld. Partijen hebben met betrekking tot dit punt terecht gefocust op artikel 7:661 lid 1 BW, dat bepaalt dat “(d)e werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, te dier zake niet tegenover de werkgever aansprakelijk (is), tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval kan, mede gelet op de aard van de overeenkomst, anders voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald.” (curs. hof). Deze bepaling vormt voor bepaalde gevallen de arbeidsrechtelijke uitzondering op de hoofdregel van artikel 6:74 lid 1 BW, volgens welke bepaling “(i)edere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar (verplicht) de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.” Het blijkens lid 2 dwingendrechtelijke artikel 7:661 BW strekt ertoe dat de werknemer als sociaal-economisch zwakkere (behoudens opzet of bewuste roekeloosheid) niet de lasten van zijn onzorgvuldige taakuitoefening behoort te dragen, mede gezien het ervaringsfeit dat in de praktijk van alledag niet steeds de benodigde voorzichtigheid in acht genomen wordt. Het is integendeel de werkgever die de lusten én de lasten van de opgedragen werkzaamheden draagt.
3.2.2 [werknemer] voert aan dat hij op grond van artikel 7:661 BW niet jegens Covebo aansprakelijk kan worden gehouden omdat zijn handelen binnen het functionele verband van artikel 7:661 BW heeft plaatsgevonden en derhalve de schade van Covebo bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst aan Covebo is toegebracht. Voorts is volgens [werknemer] de schade van Covebo niet het gevolg van opzettelijk handelen of bewuste roekeloosheid. Covebo betwist die zienswijze en meent dat de kantonrechter terecht artikel 7:661 BW niet toepasselijk heeft geoordeeld.
3.2.3 Ter beantwoording van de vraag of tussen de fout van de werknemer en de dienstbetrekking een zodanige functionele samenhang bestaat dat de werkgever de daardoor veroorzaakte schade niet op de werknemer kan verhalen, moeten alle terzake dienende omstandigheden van het geval in de beoordeling worden betrokken, naar blijkt uit het door partijen genoemde arrest HR 9 november 2007, LJN BA7557. In dat verband kunnen onder meer van belang zijn het tijdstip waarop en de plaats waar de desbetreffende gedraging is verricht, alsmede de aard van die gedraging en de eventueel door of ingevolge de dienstbetrekking voor het maken van de fout geschapen gelegenheid, dan wel aan de werknemer ter beschikking staande middelen.
3.2.4 Tussen partijen is niet (langer) in geschil:
a. dat zij zijn overeengekomen dat [werknemer] de BMW M3 diende te verzekeren, zoals reeds in rov. 1.3 - in aansluiting op rov. 2.5 van het bestreden vonnis - is vastgesteld. Immers bij memorie van grieven onder 6. “aanvaardt ([werknemer]) als een gegeven dat (het hof leest:) ter zake van de verzekering van de auto de afspraak met Covebo is gemaakt dat hij deze onder zijn reeds lopende polis zou doen verzekeren;”
b. dat ASR de door [werknemer] met haar gesloten verzekering voor de BMW M3 met een beroep op artikel 251K. heeft vernietigd (vgl. rov. 1.8);
c. dat [werknemer] niet in rechte is opgekomen tegen de vernietiging van de verzekeringsovereenkomst, immers [werknemer] heeft niet gegriefd tegen rov. 6.8 van het bestreden vonnis waarin de rechtbank zulks overweegt.
3.2.5 Tussen Covebo en [werknemer] heeft aldus te gelden dat door de (tussen hen vaststaande) vernietiging, [werknemer] met terugwerkende kracht (artikel 3:53 lid 1 BW) niet heeft voldaan aan zijn verplichting de BMW M3 te verzekeren. Daarmee is [werknemer] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis en is [werknemer] in beginsel dan ook jegens Covebo voor de dientengevolge door Covebo geleden schade aansprakelijk overeenkomstig artikel 6:74 BW (vgl. rov. 3.2.1). De stelling van [werknemer] dat hij toch een schadeverzekering met een verzekeraar heeft afgesloten en dat partijen niet zijn overeengekomen dat geen evenementen zouden plaatsvinden die tot gevolg zouden (kunnen) hebben dat de verzekeraar de voldoening van schadevergoeding zou weigeren, passeert het hof. Immers, door de nietigverklaring van de verzekeringsovereenkomst door ASR heeft met terugwerkende kracht geen verzekering bestaan die dekking zou kunnen bieden voor het verlies van de BMW M3. Hierdoor is [werknemer] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst met Covebo. Het hof zal nader onderzoeken of aan [werknemer] een beroep op artikel 7:661 BW toekomt, zoals door hem verdedigd.
3.2.6 Bij de beoordeling van het functioneel verband als hiervoor bedoeld, is het volgende van belang:
a. de BMW M3 werd door Covebo in het kader van de arbeidsovereenkomst ten behoeve van [werknemer] geleased en aan hem als bedrijfsauto ter beschikking gesteld ter uitvoering van zijn werkzaamheden als vestigingsleider van de (nieuwe) Covebo-vestiging te Papendrecht. Het door (indirect) dga. [getuige 1] in zijn getuigenverklaring in eerste aanleg opgevoerde “imagotechnische” bezwaar tegen een BMW M3 is illustratief voor het zakelijke doel van de terbeschikkingstelling van de leaseauto;
b. [werknemer] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat partijen, gelet op zijn verlangen de BMW M3 te kunnen gaan rijden, afspraken zijn gemaakt in afwijking van de bij Covebo gebruikelijke voorwaarden. In dat kader is, zoals hiervoor in 3.2.4 sub a is overwogen, overeengekomen dat [werknemer] de auto zou verzekeren;
c. gesteld noch gebleken is dat tot de werkzaamheden van [werknemer] voor Covebo het sluiten van verzekeringen behoorde; inzoverre hebben die werkzaamheden niet de kans op een fout van [werknemer] met zich mee gebracht;
d. de door ASR ingeroepen feitelijke grond voor vernietiging van de verzekering - (een strafrechtelijke veroordeling wegens) bedreiging met een vuurwapen - houdt geen verband met de werkzaamheden van [werknemer] voor Covebo; dat feit moet zich chronologisch hebben voorgedaan vóór de indiensttreding van [werknemer] bij Covebo;
e. ook de door ASR ingeroepen rechtsgrond, onwaarachtige opgave in de aanvraag van
[werknemer] van het zgn. “Multivoordeelpakket” op 7 juli 2004 (vgl. rov. 1.8), heeft zich voorgedaan vóór de indiensttreding van [werknemer] bij Covebo. Het door [werknemer] ontwikkelde betoog over (samengevat) de niet-verzwijging in het wijzigingsformulier voor de BMW M3 mist in dit verband betekenis aangezien het beroep van ASR op artikel 251K. dáárop niet zag;
f. het in concreto tot schade leidende evenement, de diefstal van de BMW M3, heeft zich, blijkens de getuigenverklaring van [werknemer] in eerste aanleg, niet voorgedaan tijdens een dienstreis of andere zakelijke activiteit: volgens [werknemer] (verklaring ter comparitie van partijen in eerste aanleg) stond de auto bij een vriend van hem voor de deur en was hij met deze vriend weg.
3.2.7 Deze omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd leiden ertoe dat het hof van oordeel is dat het beroep van [werknemer] op artikel 7:661 BW faalt: er is geen sprake van dat de schade is ontstaan bij de uitvoering van de (arbeids)overeenkomst als hiervoor in rov. 3.2.1 geciteerd. Daarmee mist de door [werknemer] opgeworpen discussie over het ontbreken van opzet of bewuste roekeloosheid betekenis. Voorzover [werknemer] (subsidiair) heeft bedoeld dat aan hem een beroep op de laatste volzin van artikel 7:661 lid 1 BW, eveneens in rov. 3.2.1 geciteerd, toekomt, faalt dat betoog bij gebreke van het gesteld zijn van voldoende omstandigheden die daartoe kunnen leiden.