ECLI:NL:GHSGR:2010:BN5924

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.032.338.01 en 200.036.969.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van de Poll
  • M. Mos-Verstraten
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats van minderjarigen en kinderalimentatie in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die op 9 juni 2010 door het Gerechtshof 's-Gravenhage is behandeld, staat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen centraal, evenals de vraag van kinderalimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De moeder, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen. De vader, die de zorg voor de kinderen al enige tijd alleen uitoefent, verzet zich hiertegen en stelt dat de kinderen in zijn stabiele thuissituatie moeten blijven wonen.

De moeder heeft aangevoerd dat zij financieel niet in staat is om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, terwijl de vader een bijdrage van € 150,- per maand per kind verzoekt. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in 2009 een jaarinkomen had van € 15.313,- en dat haar draagkracht onvoldoende is voor het betalen van kinderalimentatie. Het hof heeft ook rekening gehouden met de instabiliteit van de moeder, die momenteel in een GGZ-instelling verblijft.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd wat betreft de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader, en de verzoeken van de moeder om de hoofdverblijfplaats te wijzigen afgewezen. Wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft het hof bepaald dat partijen dit moeten regelen ten overstaan van een notaris, en heeft het een notaris benoemd voor het geval zij er niet uitkomen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het overige verzochte in hoger beroep afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 9 juni 2010
Zaaknummer : 200.032.338/01 en 200.036.969/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-2435
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.F.M. Deijkers te Wieringerwerf,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Verschoor te Rotterdam-Hoogvliet,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Rijnmond
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 24 april 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 januari 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 17 augustus 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De moeder heeft op 2 oktober 2009 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
De raad heeft het hof bij brief van 24 februari 2010, bij het hof ingekomen op 25 februari 2010, het raadsrapport van 9 juni 2009 overgelegd.
Op 31 maart 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de moeder, en de vader, bijgestaan door de advocaat mr. P. Vermeulen. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens de raad is verschenen de heer M. Dors. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige [kind 1] is in raadkamer gehoord.
Nadien zijn op 7 april 2010, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
-een overzicht van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de moeder over januari 2010
-de jaaropgaaf 2009 van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de moeder
-het besluit bestuursrechtelijke premie zorgverzekering van 25 december 2009
Van de zijde van de vader is daarop, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, geen reactie ingekomen bij het hof.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat de gewone verblijfplaats van de hierna te noemen minderjarigen bij de vader zal zijn. De verdeling van de gemeenschap is conform punt 6 van het verzoekschrift vastgesteld. De beschikking is, behalve ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. De echtscheiding is op 7 juli 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de Gemeente Schiedam. De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over de hierna te noemen minderjarige kinderen van partijen. De hierna nader te noemen minderjarige [kind 1] woont inmiddels in een leefgroep in het RMPI in Barendrecht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de gewone verblijfplaats van de minderjarigen:
-[naam kind 1], geboren [in 1995] te [geboorteplaats] (hierna: [kind 1]),
-[naam kind 2], geboren [in 2001] te [geboorteplaats] (hierna: [kind 2]), en
-[naam kind 3], geboren [in 2005] te [geboorteplaats] (hierna: [kind 3]), hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen. Voorts is in geschil door de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de vorderingen van de vader af te wijzen en voorts te bepalen dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder zal zijn en tot de verdeling van de gemeenschap van goederen over te gaan.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, en de bestreden beschikking desnoods onder verbetering van gronden te bekrachtigen, en op het bij incidenteel appel gedane verzoek van de vader te bepalen dat de moeder met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking werd ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand met een bedrag van € 150,- per maand per kind dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, althans een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als het hof vermeent te behoren.
4. De moeder verzet zich daartegen en verzoekt het verzoek in incidenteel appel van de vader af te wijzen.
5. De moeder stelt dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar dient te zijn. Zij betwist dat zij financiële verplichtingen is aangegaan die niet mede ten laste van de vader zouden moeten komen en dat de inboedel verdeeld is. Tevens betwist zij de door de vader gestelde waarde van de voormalige echtelijke woning alsmede de waarde van de Renault Espace. Voorts stelt zij niet op de hoogte te zijn van het doorlopend krediet bij de DSB-bank. Ten slotte stelt de moeder op het verzoek van de vader in incidenteel appel dat zij gedurende het huwelijk reeds arbeidsongeschikt is verklaard en een WAO-uitkering ontving, en dat zij derhalve geen financiële ruimte heeft om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
6. De vader stelt dat het in het belang van de kinderen is dat zij hun hoofdverblijfplaats bij hem hebben, alwaar zij een stabiele thuissituatie hebben. Voorts stelt hij dat de moeder niet duidelijk maakt of zij al dan niet op de hoogte is van het doorlopend krediet bij de DSB, dan wel dat zij niet bekend is met de hoogte van het krediet.
In incidenteel appel stelt de vader dat het de moeder kennelijk gelukt is financieel haar leven op orde te krijgen waardoor zij wellicht over draagkracht beschikt om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Zij dient daartoe de financiële stukken met betrekking tot haar inkomen over te leggen.
7. De raad heeft ter terechtzitting te kennen gegeven het niet in het belang van de kinderen te achten als zij zouden moeten verhuizen. De vader heeft vooruitgang aangetoond bij het raadsonderzoek in 2009, terwijl de moeder kennelijk thans instabiel is. De raad stelt dat er een raadsonderzoek zal moeten plaatsvinden, alvorens de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen kunnen hebben.
Hoofdverblijfplaats kinderen
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader reeds enige jaren alleen de zorg over de kinderen heeft en dat [kind 1] inmiddels al enige tijd niet meer thuis woont. Nu ter terechtzitting naar voren is gekomen dat de moeder thans, na een operatie, in een GGZ-instelling in Hoorn verblijft en niet aanspreekbaar is terwijl onbekend is of en zo ja, op welke termijn haar gezondheidstoestand zal verbeteren, is het hof van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen is hun huidige hoofdverblijfplaats, die bij de vader is, te wijzigen. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking hetgeen door de raad naar voren is gebracht. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Kinderalimentatie
9. De behoefte van de vader aan een door de moeder te betalen kinderalimentatie van € 150,- per maand per kind is niet betwist, zodat deze vaststaat.
10. Bij het bepalen van de draagkracht van de moeder houdt het hof rekening met een jaarinkomen van de moeder in 2009, overeenkomstig de jaaropgave, van € 15.313,- en met een ziektekostenpremie van € 137,- per maand, verminderd met de gemiddelde nominale premie.
11. Overige lasten zijn aan de zijde van de moeder niet gesteld.
12. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de moeder niet voldoende is voor enig bedrag aan kinderalimentatie, zodat het verzoek van de vader zal worden afgewezen.
Verdeling gemeenschap van goederen
13. Partijen verschillen van mening over de vraag of de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, zoals door de rechtbank vastgesteld, juist en volledig is. Nu ter terechtzitting nog onduidelijkheid bestaat over -onder meer- de omvang van de boedel, zijn partijen overeengekomen dat zij ten overstaan van een notaris zullen overgaan tot de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen en daartoe een notaris benoemen, voor het geval partijen het niet eens kunnen worden over de keuze van de notaris. Het hof beschouwt het eerdere gedane verzoek tot verdeling van de gemeenschap van goederen daarmee als ingetrokken.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de hoofdverblijfplaats van [naam kind 1], geboren [in 1995] te [geboorteplaats], [naam kind 2], geboren [in 2001] te [geboorteplaats] en [naam kind 3], geboren [in 2005] te [geboorteplaats];
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader en de moeder dienen over te gaan tot de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een notaris;
benoemt, indien de vader en de moeder niet binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking overeenstemming bereiken over de keuze van een notaris, tot notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden van de verdeling zullen geschieden mr. A. de Jong, notaris ter standplaats ‘s-Gravenhage of diens waarnemer of opvolger;
bepaalt dat de vader en de moeder voor de gekozen of benoemde notaris te dien einde moeten verschijnen op door deze te bepalen tijd en plaats;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap van goederen uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Mos-Verstraten en Van der Burght, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2010.