ECLI:NL:GHSGR:2010:BN6684

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
000236-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • Klein Breteler
  • Duindam
  • Van Gend
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar vergoeding van rechtsbijstand in strafzaak en civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 september 2010 een tussenbeschikking gegeven in het hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 december 2009. Verzoeker, die in een strafzaak was vrijgesproken, had verzocht om een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat een eerdere onherroepelijke uitspraak in een civiele procedure tussen de gemeente 's-Gravenhage en verzoeker van cruciaal belang was voor de beoordeling van de vraag of er gronden van billijkheid aanwezig waren voor de toekenning van de gevraagde vergoeding. De gemeente had namelijk een civiele vordering ingesteld tegen verzoeker, waarbij zij stelde dat verzoeker bedrog had gepleegd door vervalste facturen in te dienen voor verbouwingskosten. Het hof heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen, en zal het onderzoek in raadkamer hervatten op een nader te bepalen tijdstip. De advocaat van verzoeker werd uitgenodigd om de griffier te berichten over de onherroepelijke uitspraak in de civiele procedure. De beslissing werd genomen door de voorzitter en leden van het hof, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

datum uitspraak 9 september 2010
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
raadkamer
TUSSENBESCHKKING
gegeven op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 december 2009 op een verzoekschrift, op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ingediend door:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] (Turkije),
in deze zaak woonplaats kiezende aan het kantooradres van zijn advocaat mr. A. Verbruggen aan de Sophialaan 9 te Den Haag.
Procesgang
Verzoeker is bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 6 maart 2009 vrijgesproken van het aan hem in zijn strafzaak tenlastegelegde.
Bij een op 16 juni 2009 ter griffie van de rechtbank 's-Gravenhage ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker gevraagd hem op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering een bedrag toe te kennen van € 38.678,12 als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in zijn strafzaak, alsmede een bedrag van € 275,- als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met het opstellen en indienen van een verzoekschrift ex artikel 591a jo artikel 89 van het Wetboek van Straf-vordering, danwel een bedrag van € 540,- in het geval van een mondelinge behandeling van dat verzoekschrift in raadkamer.
De rechtbank 's-Gravenhage heeft bij beschikking van 10 november 2009 aan verzoeker een bedrag toegekend van
€ 25.000,- als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak en een bedrag van € 540,- als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoek-schriftprocedure, derhalve in totaal een bedrag van € 25.540,-.
Namens verzoeker is op 11 december 2009 hoger beroep tegen die beschikking ingesteld.
Het hof heeft dit hoger beroep op 26 augustus 2010 in raadkamer behandeld.
In raadkamer zijn gehoord de verzoeker, diens advocaat mr. Verbruggen en de advocaat-generaal mr. Plas.
In raadkamer heeft de advocaat van verzoeker het bedrag waarvan vergoeding wordt verzocht nader gesteld op
€ 38.157,37, te vermeerderen met een bedrag van € 540,- in verband met de kosten voor rechtsbijstand voor de behandeling van het verzoekschrift in hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep.
Heropening van het onderzoek
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd met een beslissing, die hem op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht geeft op vergoeding van de ten behoeve van de strafzaak gemaakte kosten voor rechtsbijstand, waaronder de gemaakte kosten in de verzoekschriftprocedure ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, indien en voorzover daartoe, naar het oordeel van het hof -alle omstandigheden in aanmerking genomen- gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Voor zover het betreft die gronden van billijkheid, is het hof tijdens de beraadslaging in raadkamer na sluiting van het onderzoek tot het oordeel gekomen dat het onder-zoek niet volledig is geweest.
Immers, tijdens het onderzoek in raadkamer is gebleken dat de gemeente 's-Gravenhage een civiele vordering tegen onder andere verzoeker heeft ingediend, strekkende tot vernieting van de rechtshandeling die ten grondslag ligt aan de betaling door de gemeente aan verzoeker van de verbouwingskosten van een portocabin voor een bedrag van € 98.279,72. De gemeente heeft deze vordering gebaseerd op de stelling dat de facturen van die verbouwingskosten zijn vervalst omdat de gefactureerde werkzaamheden nooit zijn verricht en dat verzoeker daarvan wetenschap had, zodat verzoeker -door het opzettelijk bij de gemeente indienen van die vervalste facturen- ten opzichte van de gemeente bedrog heeft gepleegd, in die zin dat de gemeente daardoor is bewogen die facturen te voldoen.
De feitelijke handelingen van verzoeker, die door de gemeente in de hierboven bedoelde civiele procedure als bedrog zijn aangeduid, zijn onder meer de handelingen die deel uitmaken van het feitencomplex, dat ten grondslag heeft gelegen aan hetgeen verdachte in zijn strafzaak werd verweten en waarvan hij is vrijgesproken bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 6 maart 2009.
Bij vonnis van 24 maart 2010 met zaaknummer/rolnummer 297183/HA ZA 07-3282 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage vastgesteld, dat de hiervoor bedoelde facturen waren vervalst omdat de daaraan ten grondslag liggende werk-zaamheden niet waren verricht en dat verzoeker, door niettemin deze facturen bij de gemeente 's-Gravenhage in te dienen terwijl hij moest weten dat die facturen waren vervalst, die gemeente ertoe heeft bewogen tot betaling over te gaan. De rechtbank heeft vervolgens in haar uitspraak de rechtshandeling die aan de betaling van de gemeente 's-Gravenhage ten grondslag ligt vernietigt, voor recht verklaart dat verzoeker jegens de gemeente 's-Gravenhage bedrog heeft gepleegd door het overleggen van en verzoeken om betaling van valse danwel vervalste facturen ten belope van een bedrag van € 98.279,72, en verzoeker hoofdelijk veroordeelt tot betaling van dat bedrag aan de gemeente 's-Gravenhage.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel, dat een onherroepelijke uitspraak in de civiele procedure met zaaknummer/rolnummer 297183/HA ZA 07-3282 tussen de gemeente 's-Gravenhage als eiseres en verzoeker als gedaagde dient te worden aangemerkt als een omstandigheid die van cruciaal belang is voor het antwoord op de vraag of in de onderhavige procedure gronden van billijkheid aanwezig zijn die toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering recht-vaardigen.
Het onderzoek zal derhalve worden heropent en geschorst. Het onderzoek in raadkamer zal worden hervat op een nader te bepalen tijdstip.
Het hof zal de advocaat van verzoeker uitnodigen de griffier van dit hof op termijn te berichten omtrent een onherroepelijke uitspraak in de civiele procedure met zaaknummer/rolnummer 297183/HA ZA 07-3282 tussen de gemeente 's-Gravenhage en verzoeker.
Beslissing
Het hof:
Heropent en schorst het onderzoek in raadkamer en beveelt dat het onderzoek in raadkamer wordt hervat op een nader te bepalen terechtzitting.
Nodigt de raadsman van verzoeker uit de griffier van dit gerechtshof op termijn te berichten omtrent een onherroepelijke uitspraak in de civiele procedure met zaaknummer/rolnummer 297183/HA ZA 07-3282 tussen de gemeente 's-Gravenhage en verzoeker.
Beveelt de oproeping van verzoeker en diens advocaat tegen het tijdstip van de nader te bepalen terecht-zitting.
Deze beschikking is gegeven door mr. Klein Breteler, voorzitter, mrs. Duindam en Van Gend, leden, in bijzijn van mr. Mulder, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2010.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.