ECLI:NL:GHSGR:2010:BN6692

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
000232-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • Klein Breteler
  • Duindam
  • Van Gend
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 september 2010 uitspraak gedaan over de toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand aan verzoeker. Verzoeker had een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij een bedrag van € 7.764,75 vroeg voor kosten van rechtsbijstand die zijn gemaakt door zijn raadsleden mr. Jaladoni en mr. Gürses. De rechtbank 's-Gravenhage had eerder op 17 november 2009 verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor schadevergoeding. Het hof heeft het hoger beroep van verzoeker behandeld en geconcludeerd dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een vergoeding, maar dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor de kosten die na 31 augustus 2007 zijn gemaakt, omdat hij toen een toegevoegde raadsman had gekregen. Het hof heeft vastgesteld dat de kosten van rechtsbijstand tot 31 augustus 2007 voor vergoeding in aanmerking komen, maar dat de kosten na deze datum niet vergoed kunnen worden. Het hof heeft de totale vergoeding vastgesteld op € 6.275,-, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met onnodige kosten die zijn gemaakt door de gelijktijdige aanwezigheid van twee advocaten bij een bespreking. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en het verzoek van verzoeker is gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

datum uitspraak 9 september 2010
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
raadkamer
BESCHIKKING
gegeven op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 november 2009 op een verzoekschrift, op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ingediend door:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1939 te [geboorteplaats] (Filipijnen),
in deze zaak woonplaats kiezende aan het kantooradres van zijn advocaat mr. D. Gürses aan de het Schoolplein 5A, 3581 PX Utrecht.
Procesgang
Bij kennisgeving van niet verdere vervolging van 31 maart 2009 heeft de officier van justitie aan verzoeker mede-gedeeld, dat verzoeker in zijn strafzaak niet verder zal worden vervolgd.
Verzoeker heeft vervolgens bij een op 25 mei 2009 ter griffie van de rechtbank 's-Gravenhage ingekomen verzoek-schrift gevraagd hem op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering een bedrag toe te kennen van € 7.764,75 als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand van zijn raadslieden mr. Jaladoni en mr. Gürses in zijn strafzaak, alsmede een bedrag van € 275,- als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met het opstellen, en indienen van het verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.
Bij beschikking van 17 november 2009 heeft de rechtbank 's-Gravenhage verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek-schrift verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen: "Uit het strafdossier en ter zitting is gebleken dat in de onderliggende strafzaak op last van de rechter aan de raadsman van verzoeker een toevoeging is afgegeven en dat die toevoeging niet is ingetrokken of beëindigd voordat de zaak was geëindigd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van schadevergoeding op de voet van artikel 591a Sv. Verzoeker dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in het verzoek tot vergoeding van de kosten rechtsbijstand, waaronder ook de reiskosten van de raadsman en de kosten voor rechtsbijstand in de onderhavige procedure.
De vraag in hoeverre de kosten voor de bemoeienis van twee advocaten van het kantoor van mr. Gürses redelijk te achten zijn, hoe de gelijktijdige bemoeienis van mr. Pestman met deze zaak en de contacten met hem zich verhouden met de thans verzochte kosten en de vraag welk deel van de kosten, deels gemaakt in de tijd dat verzoeker in beperkingen zat, niet in het kader van bijstand gemaakt, maar voor besprekingen met de familie van verzoeker, blijven derhalve thans onbeantwoord.
Namens verzoeker is op 17 november 2009 hoger beroep tegen die beschikking ingesteld.
Het hof heeft dit hoger beroep op 26 augustus 2010 in raadkamer behandeld.
In raadkamer is gehoord de advocaat van verzoeker mr. Gürses en de advocaat-generaal mr. Plas.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep.
Ontvankelijheid van het verzoek.
In raadkamer is komen vast te staan dat verzoeker zijn raadsman mr. Gürses uitdrukkelijk heeft verzocht hem juridische bijstand te verlenen vanaf het moment dat verzoeker door de politie voor verhoor was uitgenodigd en dat die rechtsbijstand, toen duidelijk werd waarvan verzoeker werd verdacht, in ieder geval tot 28 augustus 2008, de datum van verhoor en inverzekeringstellling van verzoeker, heeft voortgeduurd.
In die periode heeft mr. Gürses in het kader van de rechts-bijstand van verzoeker ook zijn kantoorgenoot mr. Jaladoni bij de zaak betrokken. Voorts is komen vast te staan dat eerst op 31 augustus 2007 aan verzoeker bij gelegenheid van diens inbewaringstelling een raadsman, te weten mr. Pestman, is toegevoegd.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat aan verzoeker voorafgaand aan 31 augustus 2007 op basis van een gekozen raadsman rechtsbijstand is verleend door een ander dan zijn toegevoegde raadsman mr. Pestman, zodat ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechts-bijstand tot aan voornoemde datum niet kan worden gezegd, dat is voldaan aan de in artikel 591a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde uitzondering voor het recht op toekenning van schadevergoeding, te weten dat artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand van toepassing is.
Verzoeker is derhalve ontvankelijk in zijn verzoek voor zover het betreft de kosten van rechtsbijstand die zijn gemaakt tot 31 augustus 2007, zijnde de datum waarop aan verzoeker een raadsman is toegevoegd.
Voorts is het hof van oordeel, dat de kosten van rechts-bijstand in de periode voor 31 augustus 2007 -gelet op de aard en de ernst van de verdenking tegen de verdachte- voor vergoeding op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking komen, doch slechts indien ook aan de overige voorwaarden voor toekenning van een schade-vergoeding als hiervoor bedoeld is voldaan.
Voorzover verzoeker vergoeding vraagt van kosten van rechts-bijstand die zijn gemaakt na 31 augustus 2007, dient hij in het verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu die kosten zijn gemaakt nadat aan verzoeker een raadsman was toegevoegd. Daaraan doet niet af dat het kosten betreft van een andere raadsman dan de toegevoegde raadsman.
Het voorgaande brengt mee dat de beschikking waarvan beroep moet worden vernietigd.
Beoordeling van het verzoek
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd met een beslissing, die hem op grond van artikel 591a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht geeft op vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak en de onderhavige verzoekschriftprocedure, indien en voorzover daartoe, naar het oordeel van het hof
-alle omstandigheden in aanmerking genomen- gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Naar het oordeel van het hof zijn in de onderhavige zaak gronden van billijkheid aanwezig die toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand rechtvaardigen.
Echter, nu verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek wordt verklaard voor zover het betreft de kosten van rechts-bijstand die zijn gemaakt na 31 augustus 2007, komen alleen de kosten die voor die datum zijn gemaakt voor vergoeding in aanmerking.
Het voorgaande brengt mee dat de op 3 september 2009 verleende rechtsbijstand voor de duur van in totaal 180 minuten (= 3 uren) op de vergoeding in mindering dient te worden gebracht.
Voorts is het hof van oordeel dat op de toe te kennen vergoeding tevens een matiging dient te worden toegepast voor verleende rechtsbijstand voor de duur van 4 uren, nu op 28 augustus 2007 -naar het oordeel van het hof- onnodige kosten zijn gemaakt doordat zowel mr. Jaladin als mr. Gürses op die datum 240 minuten rechtsbijstand declareren in verband met het bijwonen van dezelfde bespreking op kantoor van de raadsman met de familie van verzoeker en advocaten, en de raadsman het hof in raadkamer niet heeft kunnen overtuigen van de noodzaak om die bespreking met twee raadslieden bij te wonen.
Gelet op het voorgaande zal het hof op het verzochte bedrag van € 7.764,75 in totaal 7 gedeclareerde uren in mindering brengen. Nu uit de declaratie niet blijkt welke uurtarieven mr. Gürses en mr. Jaladin hanteren zal het hof -gelet op de in mindering te brengen uren- die declaratie in redelijkheid vaststellen op een bedrag van in totaal € 6.000,- en bepalen dat dit bedrag als vergoeding voor kosten voor rechts-bijstand in de strafzaak zal worden toegekend.
Daarnaast ziet het hof aanleiding om verzoeker -zoals door hem verzocht- een bedrag toe te kennen van € 275,- als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in verband met het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift in eerste aanleg.
Gelet op het voorstaande dient te worden beslist als volgt.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Verklaar verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek voor zover het betreft de kosten van rechtsbijstand gemaakt na
31 augustus 2007.
Wijst het verzoek voor het overig toe, in dier voege dat aan verzoeker ter zake van kosten voor rechtsbijstand een schadevergoeding wordt toegekend van een bedrag van in totaal € 6,275, (ZESDUIZENDTWEEHONDERDVIJFENZEVENTIG EURO).
Deze beschikking is gegeven door mr. Klein Breteler, voorzitter, mrs. Duindam en Van Gend, leden, in bijzijn van mr. Mulder, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2010.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.